ECLI:NL:CRVB:2019:1546
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing bijzondere bijstand voor inrichtingskosten op basis van medisch advies
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. Appellanten, een echtpaar, hadden op 13 december 2016 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand ingevolge de Participatiewet (PW) voor de kosten van een bank, kast en salontafel. De aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer, onder verwijzing naar een advies van de GGD Haaglanden. Dit advies stelde dat er geen medische indicatie was voor de gevraagde bijzondere bijstand, ondanks de gezondheidsproblemen van appellant, die in november 2016 een TIA had gehad.
De rechtbank verklaarde het beroep van appellanten tegen de afwijzing ongegrond, waarna appellanten in hoger beroep gingen. In hoger beroep voerden zij aan dat er wel degelijk sprake was van bijzondere omstandigheden die medische kosten met zich meebrachten en dat het advies van de GGD niet zorgvuldig tot stand was gekomen. De Raad heeft de argumenten van appellanten beoordeeld en geconcludeerd dat het college zich terecht op het GGD-advies heeft gebaseerd. De Raad oordeelde dat het rapport van de GGD deugdelijk was en dat er geen medische gegevens waren overgelegd die de juistheid van het advies in twijfel trokken.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door A.B.J. van der Ham, in tegenwoordigheid van griffier L. Hagendijk, en werd openbaar uitgesproken op 7 mei 2019.