ECLI:NL:CRVB:2019:1547

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 mei 2019
Publicatiedatum
7 mei 2019
Zaaknummer
17/7217 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand inrichtingskosten wegens gebrek aan bijzondere omstandigheden en noodzaak verhuizing

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellanten, vertegenwoordigd door advocaat mr. K.A. Faber, hadden een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand ingevolge de Participatiewet (PW) voor inrichtingskosten na een verhuizing naar een ongemeubileerd appartement. De aanvraag was eerder afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer, omdat de kosten niet voortvloeiden uit bijzondere omstandigheden. De Raad heeft vastgesteld dat de appellanten op 7 juni 2016 een aanvraag voor bijzondere bijstand hebben ingediend, maar dat de kosten voortvloeiden uit een eigen keuze van de appellanten om te verhuizen naar een ongemeubileerd appartement, terwijl zij eerder in een gemeubileerd appartement woonden. De Raad heeft geoordeeld dat de appellanten niet aannemelijk hebben gemaakt dat er bijzondere omstandigheden waren die de noodzaak van de verhuizing naar het ongemeubileerde appartement rechtvaardigden. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17/7217 PW
Datum uitspraak: 7 mei 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
22 september 2017, 16/8865 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] (appellant) en [appellante] (appellante), beiden te [woonplaats]
het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. K.A. Faber, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 maart 2019. Namens appellanten is verschenen mr. Faber. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door V. Brand.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellanten hebben op 7 juni 2016 een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand ingevolge de Participatiewet (PW) voor inrichtingskosten.
1.2.
Bij besluit van 24 juni 2016, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 20 september 2016 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag afgewezen op de grond dat de kosten niet voortvloeien uit bijzondere omstandigheden omdat die kosten voortvloeien uit een eigen keuze van appellanten. Appellanten zijn aanvankelijk verhuisd naar een gemeubileerd appartement aan de [adres] en er zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken die het noodzakelijk maakten te verhuizen naar het ongemeubileerde appartement nummer [nummer 1] .
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep hebben appellanten zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de PW dient eerst beoordeeld te worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de betrokkene noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte dient de vraag te worden beantwoord of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm.
4.2.
De kosten voor woninginrichting zijn incidentele algemene kosten van het bestaan, die in beginsel uit het inkomen op bijstandsniveau dienen te worden voldaan, hetzij door middel van reservering, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf. Ook als voor het maken van deze kosten een objectieve noodzaak bestaat kan daarvoor alleen bijzondere bijstand worden verleend als sprake is van bijzondere omstandigheden en de kosten niet uit het inkomen en de aanwezige draagkracht kunnen worden voldaan.
4.3.
In geschil is of de kosten waarvoor appellanten bijzondere bijstand hebben gevraagd voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
4.4.
Het ligt in beginsel op de weg van appellanten als aanvragers van de bijzondere bijstand om die bijzondere omstandigheden aannemelijk te maken.
4.5.
Niet in geschil is dat appellanten begin juni 2016 zijn verhuisd naar appartement nummer [nummer 2] en dat dit appartement volledig gemeubileerd was. Voorts staat vast dat appellanten enige dagen nadat zij nummer [nummer 2] betrokken hadden, zijn verhuisd naar het ongemeubileerde appartement op nummer [nummer 1] .
4.6.
Partijen zijn verdeeld over de vraag of bij appellanten sprake was van een noodzaak tot verhuizing naar het ongemeubileerde appartement op nummer [nummer 1] . Appellanten hebben in dit verband aangevoerd dat het appartement op nummer [nummer 2] in zeer slechte staat was, dat sprake was van lekkage en dat het balkon blank stond. Uit het feit dat de verhuurder van het appartement op nummer [nummer 2] na het vertrek van appellanten het appartement gerenoveerd heeft en alle meubels die in het appartement stonden heeft weggegooid, blijkt dat de verhuizing naar nummer [nummer 1] noodzakelijk was.
4.7.
In wat appellanten hebben aangevoerd is geen grond gelegen voor het oordeel dat sprake is van bijzondere omstandigheden. Hiertoe is het volgende van belang. In een door appellanten overgelegd e-mailbericht van 5 juli 2016 vermeldt een medewerker van het woningbemiddelingsbedrijf het volgende: “Na het ondertekenen van de huurovereenkomst is de inspectie en overdracht van de sleutel van het appartement in goede harmonie en tevredenheid verlopen. Na enige dagen kregen wij echter het verzoek of het mogelijk was om te verhuizen naar een ander appartement omdat nummer [nummer 2] niet voldeed aan jullie verwachtingen. Wij hebben dit verzoek, in samenspraak met de eigenaar, ingewilligd.” Voorts blijkt uit telefonische navraag van het college bij het woningbemiddelingsbedrijf dat indien appellanten op nummer [nummer 2] zouden zijn blijven wonen er een paar gebreken zouden zijn hersteld maar dat het appartement niet volledig gerenoveerd zou zijn. Omdat voor het appartement op nummer [nummer 2] , na het vertrek van appellanten, nog geen nieuwe huurder gevonden was, is besloten het appartement te renoveren met als doel het sneller verhuurd te krijgen. Hieruit leidt de Raad af dat er weliswaar enkele (herstelbare) gebreken waren aan het appartement op nummer [nummer 2] , maar appellanten hebben niet aannemelijk gemaakt dat het appartement onbewoonbaar was en dat daarom een dringende noodzaak bestond om het gemeubileerde appartement op nummer [nummer 2] na enkele dagen te verlaten en het ongemeubileerde appartement op nummer [nummer 1] te betrekken.
4.8.
Uit 4.1 tot en met 4.7 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham, in tegenwoordigheid van L. Hagendijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 mei 2019.
(getekend) A.B.J. van der Ham
(getekend) L. Hagendijk
lh