ECLI:NL:CRVB:2019:1577

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 mei 2019
Publicatiedatum
8 mei 2019
Zaaknummer
17/660 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering na medisch onderzoek en geschiktheid van geselecteerde functies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. Appellant, die zich ziek had gemeld vanuit een uitkeringssituatie op grond van de Werkloosheidswet, had recht op ziekengeld op basis van de Ziektewet (ZW). Na een eerstejaars ZW-beoordeling werd zijn recht op ziekengeld voortgezet, maar na een toetsing in het tweede ziektejaar concludeerde het Uwv dat appellant in staat was om meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. Dit leidde tot de beëindiging van zijn ZW-uitkering. Appellant was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld.

De rechtbank had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om aan de juistheid van het medisch oordeel te twijfelen. Appellant voerde in hoger beroep aan dat het medisch onderzoek onvoldoende was en dat zijn beperkingen niet correct waren vastgesteld. De Raad heeft echter geoordeeld dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren voor appellant en dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde.

De uitspraak bevestigt dat de Centrale Raad van Beroep de eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel heeft bekrachtigd, waarbij de beëindiging van de ZW-uitkering van appellant rechtmatig werd geacht. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17.660 ZW

Datum uitspraak: 2 mei 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 7 december 2016, 16/1961 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. T.M.J. Oosterhuis, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Beide partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 april 2019. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Oosterhuis. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. Smit.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als wasserijmedewerker voor 37 uur per week. Op 19 september 2014 heeft hij zich vanuit een uitkeringssituatie op grond van de Werkloosheidswet ziek gemeld wegens lichamelijke klachten. Het Uwv heeft appellant in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
Na een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) is het recht op ziekengeld voortgezet, omdat appellant op dat moment niet ten minste 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. In het kader van een toetsing verbetering belastbaarheid in het tweede ziektejaar (toetsing) heeft een verzekeringsarts appellant op 19 februari 2016 gezien. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 14 maart 2016. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, vervolgens vijf functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant 100% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 22 maart 2016 vastgesteld dat appellant met ingang van 23 april 2016 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Het bezwaar van appellant tegen het besluit van 22 maart 2016 heeft het Uwv bij besluit van 30 juni 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft bij een FML van 28 juni 2016 de belastbaarheid van appellant op enkele punten gewijzigd. Volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep kan appellant de meeste van de eerder geselecteerde functies op basis van de nieuwe FML nog uitoefenen.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank, kort samengevat, overwogen dat het medische onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig is geweest en dat er geen reden is voor twijfel aan de juistheid van het medisch oordeel. De door appellant overgelegde informatie bevat geen aanknopingspunten om aan te nemen dat de vastgestelde beperkingen niet afdoende zijn. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft voldoende toegelicht dat de geselecteerde functies van besteller post/pakketten, chauffeur heftruck, intern transport en productiemedewerker industrie geschikt zijn voor appellant.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest. Het onderzoek door de primaire verzekeringsarts was kort en oppervlakkig. Daarnaast is geen rekening gehouden met de psychische klachten van appellant, is onvoldoende onderzoek gedaan naar de bijwerkingen van de medicatie en is de informatie van de bedrijfsarts en de reumatoog onjuist geïnterpreteerd. Appellant meent verder dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zijn beperkingen juist zijn vastgesteld. Appellant is op diverse punten verdergaand beperkt dan in de FML is opgenomen. Uit het rapport van de door appellant ingeschakelde bedrijfsarts A.E. Zurel blijkt dat appellant verdergaand beperkt is als gevolg van zijn klachten aan de rechterschouder, rug, linkerknie en linkerpols. Ook is onvoldoende rekening gehouden met de medicatie die appellant neemt en met de bijwerkingen hiervan. Tot slot heeft appellant aangevoerd dat hij niet in staat is de geselecteerde functies uit te oefenen. Appellant heeft ter onderbouwing van zijn standpunt diverse brieven met medische informatie overgelegd.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit bij de toetsing wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 7 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4971).
4.2.
De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv zorgvuldig is geweest en dat de functionele mogelijkheden van appellant juist zijn vastgesteld. Het oordeel van de rechtbank wordt onderschreven. Voor wat betreft de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek wordt aanvullend opgemerkt dat wat appellant heeft aangevoerd over de duur en omvang van het onderzoek niet tot een ander oordeel leidt. Gelet op vaste rechtspraak van de Raad, onder meer de uitspraak van 22 december 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:4896), zijn de duur en omvang van het lichamelijk onderzoek op zich niet doorslaggevend. Voor het overige wordt inzake de zorgvuldigheid van het onderzoek verwezen naar rechtsoverweging 4.1 van de aangevallen uitspraak.
4.3.
Met betrekking tot de juistheid van het medisch oordeel wordt nog het volgende overwogen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft diverse beperkingen aangenomen als gevolg van de klachten van appellant aan pols, schouder, rug en knie. Appellant heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zijn klachten op de datum in geding van 23 april 2016 hadden moeten leiden tot meer, dan wel verdergaande beperkingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zich bij rapport van 8 maart 2019 terecht op het standpunt gesteld dat uit de door appellant overgelegde medische stukken niet kan worden opgemaakt dat appellant op de datum in geding al te kampen had met psychische klachten die tot beperkingen hadden moeten leiden. Uit het stuk van Mediant van 8 februari 2018 kan worden opgemaakt dat appellant ook al voor deze datum psychische problemen heeft gehad, maar onduidelijk blijft wanneer dit was en in welke mate, zodat hierin geen aanwijzing is gelegen beperkingen op persoonlijk en sociaal functioneren aan te nemen.
4.4.
Met betrekking tot de lichamelijke klachten wordt het volgende overwogen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is in haar rapport van 12 oktober 2016 adequaat ingegaan op het rapport van de door appellant ingeschakelde bedrijfsarts van 13 september 2016. De verzekeringsarts bezwaar en beroep wijst er terecht op dat uit het stuk van de reumatoloog van 10 juni 2016 blijkt dat de pijnklachten van appellant worden veroorzaakt door immobiliteit. Aannemelijk is dat verdere beperkingen voor de knie en schouder een medicaliserende en anti-revaliderende invloed kunnen hebben. Inzake de schouderklachten heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep overtuigend toegelicht dat appellant ook met twee handen kan tillen en dat zowel tillen of dragen als frequent lichte voorwerpen tillen onderhands geschiedt, waarbij de kwetsbare pees nauwelijks betrokken is, terwijl er bovendien al een beperking is aangenomen op frequent reiken. Hiermee heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op inzichtelijke wijze en overtuigend gemotiveerd waarom er geen aanleiding bestaat appellant verdergaand beperkt te achten op grond van zijn schouder- en knieklachten. Er is geen aanleiding hier anders over te oordelen. Dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor wat betreft de knieklachten van appellant ten onrechte uit is gegaan van de diagnose artrose wordt niet gevolgd. Weliswaar wordt door de specialist van Medisch Spectrum Twente bij bericht van 23 maart 2015 nog gesproken over knieklachten links door chondraaldefect mediaal, maar deze brief is van ruim een jaar voor de datum in geding, terwijl uit voornoemde brief van latere datum van de reumatoloog blijkt dat sprake is van artrose.
4.5.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de toetsing ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant.
5. De overwegingen in 4.2 tot en met 4.5 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van L. Boersma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 mei 2019.
(getekend) A.T. de Kwaasteniet
De griffier is verhinderd te ondertekenen.

OS