ECLI:NL:CRVB:2019:1585

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 mei 2019
Publicatiedatum
9 mei 2019
Zaaknummer
16/6080 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verzoek om hogere WAO-uitkering

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die zijn verzoek om een hogere WAO-uitkering had afgewezen. Appellant, die sinds 1991 recht heeft op een WAO-uitkering, heeft in 2015 verzocht om een hogere uitkering vanwege toegenomen gezondheidsklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft dit verzoek afgewezen, en de rechtbank heeft deze afwijzing in een eerdere uitspraak bevestigd. De Centrale Raad van Beroep heeft de gronden van het hoger beroep als een herhaling van eerdere argumenten beschouwd en onderschrijft het oordeel van de rechtbank. De Raad concludeert dat appellant al sinds 1991 volledig arbeidsongeschikt is en dat er geen nieuwe gronden zijn aangevoerd die een herbeoordeling van de uitkering rechtvaardigen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst erop dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

16.6080 WAO

Datum uitspraak: 9 mei 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 19 augustus 2016, 16/239 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats], Marokko (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben toestemming gegeven een onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft sinds 26 augustus 1991 recht op een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Hij is in 1996 geremigreerd naar Marokko met behoud van zijn WAO-uitkering.
1.2.
Het verzoek van appellant van 15 juni 2015 om een hogere WAO-uitkering heeft het Uwv bij besluit van 2 juli 2015 afgewezen. De WAO-uitkering en de toeslag op grond van de Toeslagenwet (TW) blijven € 708,40 bruto per maand. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
1.3.
Bij besluit van 11 december 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 2 juli 2015 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het verzoek van appellant aangemerkt als een melding toegenomen arbeidsongeschiktheid. Evenals het Uwv is de rechtbank van oordeel dat een herbeoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant niet kan leiden tot een hogere uitkering omdat hij al 80 tot 100% arbeidsongeschikt wordt geacht. Daarnaast heeft het Uwv ter zitting bij de rechtbank een toelichting gegeven over de opbouw van de huidige uitkering. Appellant heeft geen stukken ingediend waaruit blijkt dat de uitkering onjuist is berekend. De toeslag is in dit geval, waarin het dagloon lager is dan het minimumloon, maximaal het verschil tussen de loondervingsuitkering en het dagloon, zo volgt uit artikel 8a, eerste lid, aanhef en onder a, van de TW. Omdat het dagloon slechts € 35,70 bedraagt heeft appellant recht op een relatief lage WAO-uitkering.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat zijn WAO-uitkering te laag is om van te kunnen leven. Volgens appellant was de WAO-uitkering in het verleden hoger en is deze in 1994 verlaagd. Appellant heeft jaaropgaven van de jaren 1992 en 1993 van de bedrijfsvereniging ingediend en een formulier van de Agrarische Sociale Fondsen van 28 augustus 1990.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit en toegelicht dat uit de door appellant ingediende en in de dossiers aangetroffen stukken blijkt dat appellant tot 26 augustus 1991 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) heeft ontvangen, berekend naar een dagloon van € 54,63 (ƒ 120,38). De daarop volgende WAO-uitkering met ingang van 27 augustus 1991 werd berekend op grond van een dagloon van € 22,33 (ƒ 49,21) en werd de eerste twee jaar, tot 27 augustus 1993, aangevuld met een verlengde ZW-uitkering. Na afloop van deze twee jaar werd alleen de WAO-uitkering uitgekeerd aangevuld met een toeslag op grond van de TW. Dit compenseerde echter niet de grote inkomensachteruitgang nadat de verlengde ZW-uitkering was beëindigd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De gronden waarop het hoger beroep berust, zijn in de kern een herhaling van wat appellant in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft deze gronden in de aangevallen uitspraak afdoende besproken. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de aan dit oordeel ten grondslag gelegde overwegingen. Een hogere uitkering wegens toegenomen gezondheidsklachten is niet mogelijk, omdat appellant vanaf 1991 doorlopend volledig arbeidsongeschikt wordt geacht. In hoger beroep is verduidelijkt dat de inkomensterugval in 1993 is veroorzaakt door de beëindiging van de verlengde ZW-uitkering, die maximaal twee jaar duurde. Ook in hoger beroep heeft appellant geen gronden ingediend die zien op de berekening van de WAO-uitkering en de toeslag op grond van de TW. Er is geen aanleiding voor het oordeel dat deze berekening niet juist is.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt, in tegenwoordigheid van L. Boersma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 mei 2019.
(getekend) E. Dijt
(getekend) L. Boersma

OS