ECLI:NL:CRVB:2019:1588
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de zorgvuldigheid van medisch onderzoek en geschiktheid van functies in het kader van ziekengeld na beëindiging dienstverband
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. Appellante, die als floormanager werkte, had zich ziek gemeld met whiplashklachten na een ongeval in 2014. Na beëindiging van haar dienstverband in mei 2015, ontving zij een uitkering op basis van de Werkloosheidswet. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellante per 14 juni 2016 geen recht meer had op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% van haar maatmaninkomen kon verdienen. Appellante ging in beroep tegen dit besluit, maar de rechtbank verklaarde haar beroep ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
De Centrale Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door de artsen van het Uwv zorgvuldig en volledig was uitgevoerd. Appellante had in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens ingediend die de eerdere conclusies van de artsen konden onderbouwen. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren voor appellante, en dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de aangenomen beperkingen juist waren. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.
De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in medisch onderzoek en de noodzaak voor appellanten om nieuwe relevante informatie aan te leveren in hoger beroep. De Centrale Raad bevestigde dat de FML van 24 maart 2016 correct was toegepast en dat de functies die aan appellante waren voorgelegd, passend waren binnen haar belastbaarheid.