ECLI:NL:CRVB:2019:1615
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van WGA-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de WGA-uitkering van appellant, die zich op 3 september 2007 ziek meldde door psychische klachten. Het Uwv had de WGA-uitkering van appellant beëindigd per 24 november 2015, omdat zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 35% was. Appellant was het niet eens met deze beslissing en stelde dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig was en dat hij verdergaand beperkt was dan door de verzekeringsartsen was aangenomen. Hij voerde aan dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn psychische klachten, waaronder een angststoornis en depressieve klachten, en dat de geselecteerde functies niet geschikt waren.
De rechtbank Rotterdam had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat er geen reden was om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek en dat de verzekeringsartsen voldoende rekening hadden gehouden met de medische informatie. De Centrale Raad van Beroep onderschreef deze overwegingen en oordeelde dat de verzekeringsartsen geen belangrijke aspecten van de gezondheidssituatie van appellant hadden gemist. De Raad concludeerde dat de FML van 14 september 2015 correct was en dat de geselecteerde functies geschikt waren voor appellant. Het hoger beroep van appellant werd dan ook afgewezen, en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.