ECLI:NL:CRVB:2019:1628

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 mei 2019
Publicatiedatum
16 mei 2019
Zaaknummer
17/3374 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de zorgvuldigheid van medisch onderzoek en arbeidsongeschiktheid in het kader van WIA

Op 8 mei 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. Appellant, die als inbouwinstallateur werkzaam was, had zich op 27 augustus 2012 ziek gemeld vanwege psychische klachten. Hij ontving een loongerelateerde uitkering op basis van de WGA, maar zijn uitkering werd per 18 mei 2016 verlaagd na een herbeoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid, die was vastgesteld op 52,61%. Appellant was het niet eens met deze beslissing en stelde dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was, omdat er geen lichamelijk onderzoek had plaatsgevonden en dat zijn beperkingen waren onderschat.

De rechtbank had het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat het onderzoek niet onzorgvuldig was geweest. De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en vastgesteld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen lichamelijk onderzoek had hoeven verrichten, aangezien de primaire verzekeringsarts appellant wel had onderzocht. De Raad concludeerde dat de mate van arbeidsongeschiktheid van 52,61% terecht was vastgesteld en dat er geen aanleiding was om de aangevallen uitspraak te vernietigen.

De Raad oordeelde dat appellant zijn gronden niet had onderbouwd met medische informatie en dat de geselecteerde functies niet verder besproken hoefden te worden. De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

17.3374 WIA

Datum uitspraak: 8 mei 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
29 maart 2017, 16/4398 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft E. Karakas hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 maart 2019. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.A.M. Schalkwijk.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam geweest als inbouwinstallateur. Op 27 augustus 2012 heeft hij zich ziek gemeld wegens psychische klachten. Bij besluit van 16 juli 2014 is appellant een loongerelateerde uitkering in verband met de regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA) op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen toegekend. Bij besluit van 23 november 2015 is appellant, zonder herbeoordeling, per 25 februari 2016 een WGA-vervolguitkering toegekend, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 65-80%. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.2.
In het kader van het bezwaar heeft alsnog een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek plaats gevonden. Daarbij is de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 52,61%. Bij brief van 17 maart 2016 is aan appellant meegedeeld dat dit betekent dat de hoogte van de uitkering, met inachtneming van een uitlooptermijn, per 18 mei 2016 wordt verlaagd. De gronden van het bezwaar zijn daarna aangevuld. Bij besluit van 11 augustus 2016 (bestreden besluit) is het bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank – samengevat weergegeven – overwogen dat geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest. Dat het primaire besluit is genomen zonder voorafgaand medisch onderzoek is op zichzelf niet onzorgvuldig, omdat het primaire besluit de mededeling van de overgang naar de vervolguitkering tot onderwerp had. Na het bezwaar van appellant heeft alsnog een medische beoordeling plaatsgevonden. Daarbij is alle beschikbare informatie uit de behandelend sector betrokken. De rechtbank heeft niet ingezien bij wie de verzekeringsarts bezwaar en beroep nog informatie had kunnen opvragen, gezien het feit dat al geruime tijd geen behandelingen meer plaatsvonden. De rechtbank heeft ook geen aanleiding gezien om aan te nemen dat de medische beoordeling onjuist is. Voor de stelling dat de klachten zijn onderschat heeft zij geen aanknopingspunten gezien. Appellant heeft in beroep geen medische informatie overgelegd waaruit blijkt dat per datum in geding sprake was van een andere medische situatie. Dat appellant het niet eens is met de vastgestelde beperkingen, kan op zichzelf niet leiden tot het oordeel dat de medische beoordeling onjuist is. Appellant had zijn klachten, ook al was hij niet onder behandeling omdat de revalidatiearts hem had geadviseerd dat hij met zijn beperkingen moest zien te leven, op een andere manier kunnen objectiveren.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest, omdat geen lichamelijk onderzoek is verricht. Daarnaast zijn de beperkingen onderschat. Hij had wegens de chronische aard van zijn klachten volledig en duurzaam arbeidsongeschikt moeten worden geacht. Hij is somber en de stemmingsklachten zijn constant. De behandelingen tot nu toe hebben niet geleid tot verbetering en zijn om die reden gestopt. Zijn concentratie is slecht en zijn denken is gepreoccupeerd met zijn klachten. De geselecteerde functies zijn niet passend.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In wat appellant heeft aangevoerd, wordt geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank over de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen. De grond in hoger beroep dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen lichamelijk onderzoek heeft verricht, maakt niet dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest. Daarbij neemt de Raad in aanmerking dat de primaire verzekeringsarts appellant wel lichamelijk heeft onderzocht, maar dat goed onderzoek niet mogelijk was wegens pijnontwijkend gedrag en actief spierverzet.
4.2.
Ook het oordeel van de rechtbank over de medische beoordeling en de overwegingen die tot dit oordeel hebben geleid, worden door de Raad onderschreven. Daarbij is van belang dat appellant zijn gronden niet heeft onderbouwd met medische informatie.
4.3.
De grond dat de geselecteerde functies niet passend zijn, heeft appellant niet onderbouwd en behoeft hier geen verdere bespreking.
4.4.
Dat betekent dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid per 25 februari 2016 terecht heeft vastgesteld op 52,61%. Omdat geen sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid, wordt aan de vraag of deze duurzaam is niet toegekomen.
5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van P.B. van Onzevoort. als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2019.
(getekend) J.P.M. Zeijen
De griffier is verhinderd te ondertekenen.

CVG