ECLI:NL:CRVB:2019:1688

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 mei 2019
Publicatiedatum
22 mei 2019
Zaaknummer
14/4193 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van medische beoordeling en belastbaarheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 mei 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de weigering van het Uwv om hem een WIA-uitkering toe te kennen. Appellant, die zich op 18 oktober 2010 ziek meldde met rugklachten en later ook psychische klachten ontwikkelde, was van mening dat het medisch onderzoek door het Uwv onvoldoende zorgvuldig was en dat zijn psychische beperkingen niet goed waren ingeschat. De rechtbank Gelderland had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij zij het medisch onderzoek als zorgvuldig beschouwde en geen twijfels had over de medische beoordeling van het Uwv.

De Raad heeft een deskundige ingeschakeld die de gezondheidstoestand van appellant heeft onderzocht. Deze deskundige concludeerde dat de belastbaarheid van appellant correct was vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) en dat appellant in staat was om ten minste acht uur per dag en veertig uur per week te werken. De Raad oordeelde dat de conclusies van de deskundige overtuigend waren en dat er geen aanwijzingen waren dat de artsen van het Uwv onvoldoende rekening hadden gehouden met de klachten van appellant, waaronder diabetes mellitus type II en chronische rugpijn.

Uiteindelijk bevestigde de Centrale Raad van Beroep de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij werd vastgesteld dat appellant medisch geschikt was voor de functies die aan de schatting ten grondslag lagen. De Raad oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

14.4193 WIA

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
26 juni 2014, 14/93 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 22 mei 2019
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.C. Cornelisse, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ingezonden.
Appellant heeft een rapport ingezonden van psychiater/zenuwarts dr. H.L.S.M. Busard (Busard) van 13 april 2016. Hierop is door het Uwv gereageerd onder toezending van een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 juli 2016. Voor appellant is mr. Cornelisse verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.J. Reith.
Na de zitting is het onderzoek heropend en heeft psychiater M. van Beem (deskundige) op verzoek van de Raad een onderzoek ingesteld en op 20 november 2018 rapport uitgebracht.
Partijen hebben gereageerd op dit rapport.
Partijen hebben afgezien van een nadere zitting, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1. Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als productiemedewerker bij een slachthuis. Op 18 oktober 2010 heeft appellant zich ziek gemeld met rugklachten. Hij heeft nadien ook psychische klachten gekregen. Bij besluit van 23 augustus 2013, gehandhaafd bij beslissing op bezwaar van 22 november 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv geweigerd aan appellant met ingang van 14 oktober 2013 (datum in geding) een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen, omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt is geacht. De beperkingen van appellant zijn daarbij vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 29 juli 2013.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het medisch onderzoek zorgvuldig geacht en geen aanknopingspunten gezien voor twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling van het Uwv. Over de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank geoordeeld dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep gemotiveerd heeft toegelicht waarom de belasting van de functies die in beroep aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd, en die leiden tot een verlies aan verdiencapaciteit van 26,75%, berekend zijn voor de belastbaarheid van appellant.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat het medisch onderzoek onvoldoende zorgvuldig is geweest en dat de verzekeringsartsen zijn psychische beperkingen hebben onderschat. Appellant heeft ter onderbouwing van dit standpunt verwezen naar het rapport van Busard. Deze psychiater heeft als zijn opvatting te kennen gegeven dat bij appellant sprake is van een dysthyme stoornis, een gegeneraliseerde angststoornis in combinatie met PTSS en dat appellant trekken heeft van een ontwijkende persoonlijkheidsstoornis en een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis, waardoor appellant chronisch verlaagd belastbaar is.
3.2.
Het Uwv heeft onder verwijzing naar een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep gevraagd de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad heeft het aangewezen geacht zich te laten adviseren door een deskundige.
4.2.
De deskundige heeft appellant onderzocht en gerapporteerd over diens gezondheidstoestand en mogelijkheden om arbeid te verrichten. In zijn rapport van 20 november 2018 heeft de deskundige overwogen dat bij appellant op 14 oktober 2013 sprake was van een aanpassingsstoornis met gemengde stoornis van emoties (prikkelbaarheid en somberheid) en gedrag (agressiviteit). De aanpassingsstoornis ontwikkelde zich in het verlengde van de lichamelijke klachten die allerlei psychosociale stressoren hebben getriggerd, waardoor appellant voor zijn gevoel in de maatschappij niet meer deugde. De deskundige is tot de conclusie gekomen dat de belastbaarheid van appellant op de items persoonlijk en sociaal functioneren in de FML van 29 juli 2013 op juiste wijze is verwoord. Binnen zijn vakgebied heeft de deskundige ook geen argumenten gezien om het standpunt van de verzekeringsartsen van het Uwv dat appellant ten minste acht uur per dag en veertig uur per week kan werken, onjuist te achten.
4.3.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige volgt als de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. De Raad is van oordeel dat deze situatie zich hier voordoet. De conclusies van de deskundige berusten op een uitgebreid en zorgvuldig onderzoek en zijn overtuigend gemotiveerd.
4.4.
In reactie op het rapport van de deskundige heeft het Uwv te kennen gegeven geen aanleiding te zien tot het maken van inhoudelijke opmerkingen. Wat van de kant van appellant is aangevoerd in reactie op het rapport van de deskundige geeft geen aanleiding om van het onder 4.3 genoemde uitgangspunt af te wijken. De deskundige heeft in zijn rapport inzichtelijk uiteengezet waarom hij voor de datum in geding geen aanwijzingen heeft gevonden voor de aanwezigheid van een depressieve stoornis en een persoonlijkheidsstoornis, zoals die door Busard en de behandelend psychiater zijn benoemd. De deskundige heeft ook uitgelegd dat, hoewel het in algemene zin niet tot de competenties van een psychiater behoort een urenbeperking te beoordelen, wat betreft de klachten binnen zijn vakgebied verondersteld mag worden dat de beoordeling van de verzekeringsarts over de urenbeperking gevolgd kan worden. Het betoog van appellant dat dit tegenstrijdig en onjuist is wordt niet gevolgd.
4.5.
Er geen aanwijzingen dat er door de artsen van het Uwv onvoldoende rekening is gehouden met de klachten van appellant die samenhangen met diabetes mellitus type II, hypertensie en de aspecifieke chronische rugpijn, die samenhangt met discopathieën zonder wortelcompressie. Daarbij wordt betrokken dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor haar beoordeling beschikte over informatie van de behandelend neuroloog, ergotherapeut, anesthesioloog, uroloog en internist en deze op inzichtelijke wijze heeft meegewogen.
4.6.
Het oordeel van de rechtbank dat appellant, uitgaande van de belastbaarheid zoals die is vastgesteld in de FML van 29 juli 2013, in medisch opzicht geschikt moet worden geacht voor de in beroep aan de schatting ten grondslag gelegde functies wordt onderschreven. De signaleringen met betrekking tot de belastende factoren in de functies zijn voldoende toegelicht.
4.7.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D. Hardonk-Prins, in tegenwoordigheid van R.H. Koopman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2019.
(getekend) D. Hardonk-Prins
(getekend) R.H. Koopman

VC