ECLI:NL:CRVB:2019:1715
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand na niet ingeleverde bankafschriften en ongeloofwaardige ontkenning van ontvangst
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 19 september 2017. De zaak betreft de intrekking van de bijstand van appellanten met ingang van 14 oktober 2015, op basis van artikel 54, eerste en vierde lid, van de Participatiewet (PW). Het college van burgemeester en wethouders van Roermond had aan de intrekking ten grondslag gelegd dat appellanten niet de gevraagde overzichten van hun creditcard over de periode van 1 juli 2015 tot en met 6 oktober 2015 hadden ingediend, ondanks herhaaldelijke verzoeken. De rechtbank had het beroep van appellanten ongegrond verklaard.
Appellanten voerden in hoger beroep aan dat zij de brief van 6 oktober 2015, waarin om de overzichten werd gevraagd, niet hadden ontvangen en dat het college de verzending daarvan niet aannemelijk had gemaakt. Tevens stelden zij dat zij niet verwijtbaar hadden gehandeld en dat zij de overzichten alsnog hadden verstrekt, waardoor hun recht op bijstand achteraf vastgesteld kon worden. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat de beroepsgronden van appellanten niet slagen. De Raad stelde vast dat de brief niet aangetekend was verzonden en dat het bestuursorgaan aannemelijk moest maken dat het stuk was verzonden. In dit geval was de ontkenning van ontvangst door appellanten ongeloofwaardig, omdat zij handelingen hadden verricht die erop wezen dat zij de brief wel hadden ontvangen.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de opschorting van het recht op bijstand en de intrekking van de bijstand met ingang van 14 oktober 2015 in stand blijft. De persoonlijke omstandigheden van appellanten werden niet nader onderbouwd, en er was geen aanleiding om te twijfelen aan de besluitvorming van het college. De Raad concludeerde dat er geen grond was voor een veroordeling in de proceskosten.