ECLI:NL:CRVB:2019:1816

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 juni 2019
Publicatiedatum
5 juni 2019
Zaaknummer
18/1454 BABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag gehandicaptenparkeerkaart type passagier op basis van medisch advies

Op 5 juni 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van een appellante die in hoger beroep ging tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een gehandicaptenparkeerkaart (GPK), type passagier. De aanvraag was op 9 januari 2017 ingediend, maar het college van burgemeester en wethouders van Den Haag had deze afgewezen op basis van een medisch advies van de GGD, dat op 23 februari 2017 was uitgebracht. De arts van de GGD concludeerde dat er geen medische redenen waren om de loopafstand van de appellante op minder dan 100 meter in te schatten en dat zij niet continu afhankelijk was van hulp bij het vervoer.

De rechtbank Den Haag had eerder de afwijzing van het college bevestigd, en de appellante ging hiertegen in hoger beroep. Tijdens de zitting op 13 maart 2019 was appellante aanwezig, bijgestaan door haar dochter, terwijl het college werd vertegenwoordigd door mr. S. Blankenstein. De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen en kwam tot de conclusie dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het college in redelijkheid de aanvraag had afgewezen. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en voegde daaraan toe dat, zelfs als de appellante zou voldoen aan de voorwaarde van loopbeperking, zij nog steeds niet voldeed aan de eis van continuïteit van hulp bij het vervoer.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door M.F. Wagner, in tegenwoordigheid van griffier J.R. Trox, en werd openbaar uitgesproken op 5 juni 2019.

Uitspraak

18.1454 BABW

Datum uitspraak: 5 juni 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
30 januari 2018, 17/4264 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 maart 2019. Appellante is verschenen, bijgestaan door haar dochter [naam dochter] . Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. Blankenstein.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Op 9 januari 2017 heeft appellante een aanvraag ingediend voor een gehandicaptenparkeerkaart (GPK), type passagier.
1.2.
Het college heeft medisch advies bij de GGD ingewonnen. Op 23 februari 2017 heeft de arts van de GGD geadviseerd de aanvraag voor een GPK af te wijzen. Volgens hem is er geen duidelijke reden van medische aard om de loopafstand aan een stuk redelijkerwijs in te schatten op minder dan 100 meter. Medisch gezien is er ook geen duidelijke reden waarom appellante bij haar vervoer in enige voor wat betreft de aanvraag wezenlijke mate van de hulp/begeleiding van/door een ander afhankelijk zou zijn.
1.3.
Het college heeft bij besluit van 24 maart 2017 de aanvraag van appellante, onder verwijzing naar het medisch advies, afgewezen. Appellante voldoet niet aan de criteria voor een GPK, type passagier.
1.4.
Bij besluit van 13 juni 2017 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat het college in redelijkheid de aanvraag van appellante om haar een GPK te verlenen heeft afgewezen. Hierbij is het college terecht uitgegaan van het medisch advies van 23 februari 2017. Er is geen aanleiding om te concluderen dat het medisch advies onzorgvuldig tot stand is gekomen of om te twijfelen aan de inhoud van het advies. In de brief van de fysiotherapeut heeft het college geen aanleiding hoeven te zien om te twijfelen aan de juistheid van het medisch advies.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 49, eerste lid, van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer kan aan een gehandicapte, overeenkomstig de bij ministeriële regeling gestelde criteria, door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar hij als ingezetene met een adres is ingeschreven in de basisregistratie personen, een gehandicaptenparkeerkaart worden verstrekt.
4.2.
Deze ministeriële regeling is de Regeling gehandicaptenparkeerkaart (Regeling). In artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Regeling is bepaald dat voor een gehandicaptenparkeerkaart in aanmerking kunnen komen passagiers van motorvoertuigen op meer dan twee wielen en van brommobielen, die ten gevolge van een aandoening of gebrek een aantoonbare loopbeperking hebben van langdurige aard, waardoor zij – met de gebruikelijke loophulpmiddelen – in redelijkheid niet in staat zijn zelfstandig een afstand van meer dan 100 meter aan een stuk te voet te overbruggen en die voor het vervoer van deur tot deur continu afhankelijk zijn van de hulp van de bestuurder.
4.3.
De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en onderschrijft de overwegingen waarop dat oordeel berust. In wat appellante in hoger beroep naar voren heeft gebracht, heeft de Raad geen reden gezien om tot een ander oordeel te komen dan waartoe de rechtbank is gekomen. Hieraan voegt de Raad het volgende toe. Ook al zou appellante voldoen aan de voorwaarde dat zij in redelijkheid niet in staat is zelfstandig een afstand van meer dan 100 meter aan een stuk te voet te overbruggen, dan voldoet zij volgens de arts nog steeds niet aan de voorwaarde dat zij voor het vervoer van deur tot deur continu afhankelijk is van de hulp van de bestuurder. Dit laatste heeft appellante niet gemotiveerd bestreden.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.F. Wagner, in tegenwoordigheid van J.R. Trox als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2019.
(getekend) M.F. Wagner
(getekend) J.R. Trox
md