ECLI:NL:CRVB:2019:1828
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening van WW-uitkering en terugvordering door het Uwv
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de herziening van de WW-uitkering van appellant door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant had een WW-uitkering ontvangen die was gebaseerd op een onjuiste opgave van zijn inkomsten over de maand september 2016. Het Uwv had vastgesteld dat appellant een hoger bedrag aan SV-loon had ontvangen dan hij had opgegeven, wat leidde tot de conclusie dat hij geen recht had op de WW-uitkering voor die maand. Het Uwv heeft daarom de uitkering herzien en een bedrag van € 1.167,07 bruto teruggevorderd. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij niet redelijkerwijs kon weten dat hij te veel WW-uitkering had ontvangen, omdat zijn werkgever hem per vier weken betaalde en hij dacht dat de opgave aan de belastingdienst correct was. De rechtbank had eerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraak bevestigd. De Raad oordeelde dat appellant redelijkerwijs had moeten begrijpen dat hij te veel uitkering had ontvangen en dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van de uitkeringsgerechtigde om correcte informatie te verstrekken en de gevolgen van onjuiste opgaven.