ECLI:NL:CRVB:2019:19
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake recht op WIA-uitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin haar beroep tegen het bestreden besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. De Centrale Raad van Beroep heeft op 2 januari 2019 uitspraak gedaan. Appellante, die als medewerker accountcontrole werkte, is in februari 2013 uitgevallen door rugklachten en aangezichtspijn. Na een Ziektewet-beoordeling ontving zij ziekengeld, maar haar aanvraag voor een WIA-uitkering werd afgewezen omdat zij op 5 oktober 2015 minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De verzekeringsarts en arbeidsdeskundige hebben haar beperkingen beoordeeld en vastgesteld dat zij in staat was om bepaalde voorbeeldfuncties te vervullen. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de medische situatie ten tijde van de beoordelingen gelijk was en dat er onvoldoende rekening is gehouden met haar klachten en behandelingen. De Raad heeft echter geoordeeld dat de rechtbank terecht geen aanleiding heeft gezien om de beoordeling van het Uwv te betwisten. De FML van 13 november 2015 werd als juist beschouwd en er was geen bewijs dat appellante meer beperkingen had dan aangenomen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.