ECLI:NL:CRVB:2019:1923
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake de beoordeling van beperkingen en de status van jonggehandicapte onder de Wet Wajong
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 juni 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft de beoordeling van de medische beperkingen van appellante, die als gevolg van een ontwikkelingsstoornis en later een angststoornis, aanspraak maakt op een uitkering op basis van de Wet Wajong. De Raad heeft in een eerdere tussenuitspraak vastgesteld dat het Uwv een motiveringsgebrek had in het bestreden besluit en heeft het Uwv opgedragen om nader onderzoek te verrichten naar de beperkingen van appellante in de relevante periode. Het Uwv heeft dit onderzoek uitgevoerd en rapporten ingediend waaruit blijkt dat de beperkingen van appellante niet zijn gewijzigd tussen haar 17e en 18e verjaardag en 1 januari 2010. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat appellante in staat was om ten minste 75% van het minimumloon te verdienen gedurende deze periode, en dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat er meer beperkingen waren dan vastgesteld.
De Raad heeft de conclusies van het Uwv bevestigd en geoordeeld dat appellante niet kan worden aangemerkt als jonggehandicapte in de zin van de Wet Wajong. De uitspraak van de rechtbank is vernietigd, en de rechtsgevolgen van het bestreden besluit blijven in stand. Tevens is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die zijn begroot op € 2.304,-. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.