ECLI:NL:CRVB:2019:1951
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toekenning van bijstand naar de norm voor gehuwden en de woonplaats van de partner
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De appellant ontving bijstand naar de norm voor alleenstaanden, terwijl zijn echtgenote en kinderen in Turkije verbleven. Na hun terugkeer naar Nederland op 17 april 2016, werd de bijstand hervat. De appellant en zijn echtgenote dienden op 23 juni 2016 een aanvraag in voor bijstand naar de norm voor gehuwden. Het college kende deze bijstand toe met ingang van 1 juni 2016, de datum waarop de huurovereenkomst op naam van appellant en zijn echtgenote kwam te staan.
De rechtbank had in de eerdere uitspraak geoordeeld dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat zijn echtgenote al eerder dan 1 juni 2016 op het uitkeringsadres woonachtig was. De appellant stelde dat zijn echtgenote al op 26 april 2016 op het uitkeringsadres woonde, maar de rechtbank oordeelde dat de inschrijving in de basisregistratie personen (brp) niet doorslaggevend was. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de appellant niet voldoende concrete feiten en omstandigheden had aangedragen om aan te tonen dat zijn echtgenote eerder op het uitkeringsadres woonde.
De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd in het openbaar gedaan, waarbij de griffier en het lid van de enkelvoudige kamer de uitspraak ondertekenden.