ECLI:NL:CRVB:2019:1951

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 juni 2019
Publicatiedatum
18 juni 2019
Zaaknummer
17/7372 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van bijstand naar de norm voor gehuwden en de woonplaats van de partner

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De appellant ontving bijstand naar de norm voor alleenstaanden, terwijl zijn echtgenote en kinderen in Turkije verbleven. Na hun terugkeer naar Nederland op 17 april 2016, werd de bijstand hervat. De appellant en zijn echtgenote dienden op 23 juni 2016 een aanvraag in voor bijstand naar de norm voor gehuwden. Het college kende deze bijstand toe met ingang van 1 juni 2016, de datum waarop de huurovereenkomst op naam van appellant en zijn echtgenote kwam te staan.

De rechtbank had in de eerdere uitspraak geoordeeld dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat zijn echtgenote al eerder dan 1 juni 2016 op het uitkeringsadres woonachtig was. De appellant stelde dat zijn echtgenote al op 26 april 2016 op het uitkeringsadres woonde, maar de rechtbank oordeelde dat de inschrijving in de basisregistratie personen (brp) niet doorslaggevend was. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de appellant niet voldoende concrete feiten en omstandigheden had aangedragen om aan te tonen dat zijn echtgenote eerder op het uitkeringsadres woonde.

De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd in het openbaar gedaan, waarbij de griffier en het lid van de enkelvoudige kamer de uitspraak ondertekenden.

Uitspraak

17.7372 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 4 oktober 2017, 17/531 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Leudal (college)
Datum uitspraak: 4 juni 2019
Zitting heeft: A.M. Overbeeke als lid van de enkelvoudige kamer
Griffier: L. Hagendijk
Namens appellant is verschenen mr. H.H.R. Bruggeman, advocaat.
Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E. Barentsen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Appellant ontving bijstand naar de norm voor een alleenstaande. Zijn echtgenote en hun drie kinderen bevonden zich op dat moment in Turkije. Appellant is na een verblijf van ongeveer zes weken in Turkije, op 17 april 2016 met zijn gezin naar Nederland teruggekeerd. Daarna heeft het college de bijstand naar de norm voor een alleenstaande hervat. Appellant woonde op het adres [adres] te [plaatsnaam 1] (uitkeringsadres), waar hij een kamer huurde. Om die reden verbleef het gezin van appellant in eerste instantie (deels) bij de zus van appellant in [plaatsnaam 2].
Appellant en zijn echtgenote hebben zich op 23 juni 2016, na daar door het college op te zijn gewezen, gemeld voor het doen van een aanvraag om bijstand naar de norm voor gehuwden.
Bij besluit van 9 augustus 2016, gehandhaafd bij besluit van 12 januari 2017, heeft het college, voor zover van belang, de bijstand naar de norm voor gehuwden toegekend met ingang van 1 juni 2016, dat is de datum waarop de huurovereenkomst van het uitkeringsadres op naam van appellant en zijn echtgenote is komen te staan.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, voor zover van belang, het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Zoals ter zitting besproken spitst het geschil zich toe op de vraag of appellant aannemelijk heeft gemaakt dat zijn echtgenote al eerder dan 1 juni 2016 haar woonadres had bij appellant op het uitkeringsadres. Appellant heeft daarbij de datum 26 april 2016 voor ogen, de datum waarop zijn echtgenote in de basisregistratie personen (brp) is ingeschreven op het uitkeringsadres. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de enkele inschrijving van appellante in de brp daarvoor niet doorslaggevend is. Waar iemand zijn woonadres heeft, is daar waar hij zijn hoofdverblijf heeft en dat is daar waar zich het zwaartepunt van zijn of haar persoonlijk leven bevindt. Dat dient te worden bepaald aan de hand van concrete feiten en omstandigheden.
Het is aan appellant als aanvrager van bijstand om concrete feiten en omstandigheden aan te dragen waaruit blijkt dat zijn echtgenote al eerder haar hoofdverblijf bij appellant had. Appellant is daar niet in geslaagd. Appellant heeft daarover wisselend verklaard. De in hoger beroep overgelegde verklaring van zijn zus leidt niet tot een ander oordeel. Deze ongedateerde en weinig concrete verklaring, er op neerkomende dat de zus bij haar thuis in Nijmegen voor de kinderen zorgde en de echtgenote van appellant ophaalde van het uitkeringsadres zodat zij bij haar kinderen kon zijn, biedt onvoldoende duidelijkheid.
Het hoger beroep slaagt dus niet.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) L. Hagendijk (getekend) A.M. Overbeeke