ECLI:NL:CRVB:2019:1952

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 juni 2019
Publicatiedatum
18 juni 2019
Zaaknummer
17/8083 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van bijstand en ingangsdatum in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant had zich per 1 januari 2017 ingeschreven in de basisregistratie personen en op 18 januari 2017 een aanvraag voor bijstand ingediend, met als gewenste ingangsdatum 1 januari 2017. Het college van burgemeester en wethouders van Hilversum heeft de aanvraag aanvankelijk afgewezen, maar later, na bezwaar, bijstand toegekend met ingang van 18 januari 2017. De rechtbank verklaarde het beroep van de appellant niet-ontvankelijk voor het deel dat gericht was tegen de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar tegen het besluit van 2 maart 2017, omdat de gemaakte kosten in bezwaar al waren vergoed. De rechtbank oordeelde verder dat er geen bijzondere omstandigheden waren die rechtvaardigden dat bijstand eerder dan 18 januari 2017 zou worden toegekend.

In hoger beroep herhaalde de appellant zijn eerdere gronden, maar de Raad oordeelde dat de rechtbank gemotiveerd op deze gronden was ingegaan. De appellant had geen nieuwe gegevens ingebracht ter onderbouwing van zijn stelling dat hij zich eerder dan 18 januari 2017 had gemeld. De Raad concludeerde dat de bijstand terecht per 18 januari 2017 was toegekend en dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

17.8083 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 22 november 2017, 17/3199 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Hilversum (college)
Datum uitspraak: 4 juni 2019
Zitting heeft: A.M. Overbeeke als lid van de enkelvoudige kamer.
Griffier: L. Hagendijk
Partijen zijn niet verschenen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Appellant heeft zich per 1 januari 2017 ingeschreven in de basisregistratie personen van de gemeente [gemeente] op het adres [adres] (opgegeven adres). Hij heeft zich op 18 januari 2017 gemeld voor het doen van een aanvraag om bijstand met als gewenste ingangsdatum 1 januari 2017.
Bij besluit van 2 maart 2017 heeft het college de aanvraag afgewezen.
Bij besluit van 30 maart 2017, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 13 juli 2017 (bestreden besluit), heeft het college het besluit van 2 maart 2017 ingetrokken en aan appellant met ingang van 18 januari 2017 bijstand toegekend naar de norm voor een alleenstaande. De bijstand over de periode 1 januari 2017 tot en met 17 januari 2017 heeft het college afgewezen omdat er geen bijzondere omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat bijstand wordt toegekend over een periode voorafgaand aan de datum van de melding. Het college heeft het bezwaar voor zover gericht tegen het besluit van 2 maart 2017, niet‑ontvankelijk verklaard en aan appellant de gemaakte kosten in bezwaar ter hoogte van € 495,- vergoed.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep niet‑ontvankelijk verklaard voor zover dat is gericht tegen de niet‑ontvankelijkverklaring van het bezwaar tegen het besluit van 2 maart 2017. Appellant heeft geen procesbelang omdat de kosten van bezwaar al zijn vergoed. De rechtbank heeft verder het beroep, voor zover dat gericht is tegen de ingangsdatum van de toekenning, ongegrond verklaard en ten aanzien daarvan geoordeeld dat niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die rechtvaardigen dat met ingang van een eerdere datum dan 18 januari 2017 bijstand wordt toegekend. De stelling van appellant dat hij zich eerder dan 18 januari 2017 heeft gemeld heeft hij niet onderbouwd en hij heeft hierover bovendien wisselende verklaringen afgelegd.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is in de aangevallen uitspraak gemotiveerd op die gronden ingegaan. Appellant heeft geen redenen aangevoerd waarom die gemotiveerde weerlegging van die gronden onjuist of onvolledig is. De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen waarop dat oordeel rust. Met betrekking tot de ingangsdatum heeft appellant in hoger beroep, hoewel aangekondigd, geen gegevens ingebracht ter onderbouwing van zijn stelling dat hij zich al in de eerste week van januari 2017 heeft gemeld om bijstand aan te vragen. Ook het feit dat het intakegesprek op de datum van de melding heeft plaatsgevonden maakt niet dat het aannemelijk is dat appellant zich al eerder heeft gemeld. Dit betekent dat de bijstand terecht per 18 januari 2017 is toegekend.
Het hoger beroep slaagt niet.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) L. Hagendijk (getekend) A.M. Overbeeke