ECLI:NL:CRVB:2019:1961

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 juni 2019
Publicatiedatum
19 juni 2019
Zaaknummer
17/8247 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van AIO-aanvulling wegens niet gemeld Turks pensioen en bankrekening

In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van de aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) door de Sociale verzekeringsbank (Svb) vanwege het niet melden van een Turks pensioen en een bankrekening in Turkije door appellanten. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die de eerdere besluiten van de Svb had bekrachtigd. De Svb had in 2016 aan appellanten een AIO-aanvulling toegekend, maar later vastgesteld dat appellanten niet alle relevante informatie hadden verstrekt, waaronder het ontvangen van een Turks pensioen en het bestaan van een Turkse bankrekening. De Raad oordeelt dat appellanten de inlichtingenverplichting hebben geschonden, wat een rechtsgrond vormt voor de intrekking van de AIO-aanvulling. De Raad bevestigt dat de Svb terecht heeft geconcludeerd dat het recht op AIO-aanvulling niet kan worden vastgesteld, omdat appellanten onvoldoende informatie hebben verstrekt over hun financiële situatie. De Raad wijst ook de stelling van appellanten af dat er dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien, omdat de financiële gevolgen van de terugvordering niet zijn aangetoond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.

Uitspraak

17.8247 PW, 17/8248 PW

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
14 december 2017, 17/5461 en 17/6139 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] (appellant) en [appellante] (appellante), beiden te [woonplaats]
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 11 juni 2019
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. C. Moustaïne, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 maart 2019. Appellanten zijn niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. W. van den Berg.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 7 maart 2016 heeft de Svb aan appellanten met ingang van
12 februari 2016 een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) op grond van de Participatiewet (PW) toegekend, in aanvulling op een onvolledig ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) van appellante. Op het aanvraagformulier van 16 februari 2016 hebben appellanten aangekruist dat zij geen pensioen uit een ander land ontvangen en vermeld dat geen sprake is van een bankrekening buiten Nederland.
1.2.
Bij brief van 13 mei 2016 heeft de Svb appellant onder meer gevraagd of hij een Turks pensioen heeft aangevraagd. Bij brief van 18 mei 2016 heeft appellant geantwoord dat hij geen Turks pensioen heeft aangevraagd, omdat hij nog steeds in Nederland woont. Op
23 mei 2016 heeft appellant gebeld met de Svb en meegedeeld dat hij al ruim een jaar een Turks pensioen ontvangt, dat het pensioen ongeveer € 280,- per maand bedraagt en dat dit pensioen op een Turkse bankrekening wordt gestort.
1.3.
Bij besluit van 25 mei 2016 heeft de Svb de AIO-aanvulling van appellanten herzien en met ingang van juni 2016 vastgesteld op € 1.118,03 per maand, waarbij het Turkse pensioen van appellant als inkomen in aanmerking is genomen.
1.4.
De Svb heeft bij besluit van 9 juni 2016 de AIO-aanvulling van appellanten met ingang van 11 augustus 2016 opnieuw herzien, omdat appellant met ingang van 11 augustus 2016 een AOW-uitkering ontvangt.
1.5.
Bij besluit van 1 september 2016 heeft de Svb de betaling van de AIO-aanvulling met ingang van september 2016 geblokkeerd en appellanten bij brief van diezelfde datum uitgenodigd voor een gesprek op 23 september 2016 met het verzoek om de in die brief genoemde gegevens mee te nemen naar het gesprek. Het gesprek heeft op 30 september 2016 plaatsgevonden. Omdat appellanten niet alle gevraagde bewijsstukken hadden meegenomen naar het gesprek heeft de Svb appellanten bij brief van 3 oktober 2016 om nadere informatie gevraagd. Op 7 oktober 2016 hebben appellanten de Svb schriftelijk verzocht om de
AIO-aanvulling per direct te beëindigen.
1.6.
Bij besluit van 25 oktober 2016 heeft de Svb de AIO-aanvulling met ingang van 12 februari 2016 ingetrokken op de grond dat appellanten het Turkse pensioen en de Turkse bankrekening niet hebben gemeld. Voorts hebben zij onvoldoende informatie verstrekt over de transacties op die bankrekening. Hierdoor kan het vermogen van appellanten niet worden vastgesteld.
1.7.
Bij besluit van 21 december 2016 heeft de Svb de gemaakte kosten van de
AIO-aanvulling over de periode van 12 februari 2016 tot en met 31 augustus 2016 tot een bedrag van € 5.256,64 van appellanten teruggevorderd.
1.8.
Bij besluit van 28 juli 2017 (bestreden besluit 1) heeft de Svb het bezwaar tegen het besluit van 25 oktober 2016 ongegrond verklaard. Daaraan heeft de Svb ten grondslag gelegd dat appellanten de inlichtingenverplichting hebben geschonden door geen melding te maken van het ontvangen Turkse pensioen en het bestaan van een bankrekening in Turkije. Uit de overgelegde afschriften van de Turkse bankrekening blijkt onder meer dat transacties plaatsvinden met de naam ‘Koop Gedeeld Fonds’, ‘Verkoop Beleggingsfonds’ en ‘Verkoop Beleggingsfonds’. Appellanten hebben niet met objectieve bewijsstukken aangetoond dat hun verklaring over de transacties op de bankrekening in Turkije juist is. Daardoor kan niet worden vastgesteld of appellanten ten tijde van de aanvraag om een AIO-aanvulling over vermogen beschikten. Het recht op AIO-aanvulling is dan ook niet vast te stellen.
1.9.
Bij afzonderlijk besluit van 28 juli 2017 (bestreden besluit 2) heeft de Svb het bezwaar tegen het besluit van 21 december 2016, voor zover hier van belang, ongegrond verklaard. Aan de besluitvorming heeft de Svb ten grondslag gelegd dat er geen dringende redenen zijn om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep hebben appellanten zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De te beoordelen periode loopt van 12 februari 2016 tot en met 25 oktober 2016.
4.2.
Appellanten hebben bij de aanvraag om een AIO-aanvulling niet gemeld dat appellant in Turkije een pensioen ontving en zij hebben ook niet gemeld dat appellant over een Turkse bankrekening beschikte. Daarmee hebben appellanten de op hen rustende inlichtingenverplichting geschonden.
4.3.
Schending van de inlichtingenverplichting levert een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand, in dit geval een AIO-aanvulling, indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene aannemelijk te maken dat hij, indien hij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over de betreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad.
4.4.
Appellanten hebben aangevoerd dat het recht op AIO-aanvulling is vast te stellen. Zij betwisten dat zij niet alle relevante informatie hebben verstrekt over de transacties op de Turkse bankrekening van appellant. Appellanten hebben gesteld dat geen sprake is van een beleggingsrekening of van beleggingstransacties. Appellanten hebben om te voorkomen dat de Turkse rekening werd aangemerkt als een slapende rekening, waardoor zij het Turkse pensioen niet meer daarop zouden kunnen ontvangen, op die rekening opnames verricht en stortingen gedaan. In beroep hebben zij toegelicht dat hun consulent bij de bank ervoor heeft gezorgd dat bedragen worden bijgeschreven op een gemeenschappelijke rekening van rekeninghouders, onder de naam Havus fon aliş (gedeeld fonds). Het betreft fictieve transacties. Er worden bedragen afgeboekt naar het gedeelde fonds, maar dezelfde bedragen worden automatisch weer teruggestort. Appellanten hebben gesteld dat uit de transacties blijkt om welke bedragen het gaat. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.5.
De door appellanten gegeven verklaring vindt geen steun in de door hen overgelegde bankafschriften. Uit de bankafschriften over de periode van 11 mei 2016 tot en met
24 juni 2016 blijkt onder meer dat het, anders dan appellanten hebben gesteld, bij de afschrijvingen naar en de bijschrijvingen van het gedeelde fonds niet gaat om het overmaken en vervolgens weer terugstorten van dezelfde bedragen, maar om koop en verkoop van stuks in het gedeelde fonds voor een specifieke prijs per stuk. De bedragen die worden afgeschreven en bijgeschreven corresponderen niet met elkaar. Reeds daarom is niet herleidbaar dat het om dezelfde bedragen gaat. De gemachtigde van appellanten heeft ter zitting bij de rechtbank bevestigd dat het geen identieke bedragen zijn en daarbij ook erkend dat niet exact is vast te stellen of de bedragen die worden afgeschreven ook weer worden teruggestort, omdat de bankafschriften niet volledig zijn. De door appellanten overgelegde verklaring van de VakifBank van 6 februari 2017 houdt niet meer in dan dat de pensioenrekening is gedefinieerd als spaarrekening en dat dit zo is gedefinieerd opdat het pensioen niet wordt teruggestort. Deze verklaring geeft dan ook geen toelichting op het gedeelde fonds. Voorts blijkt dat naast mutaties in verband met het gedeelde fonds op de Turkse rekening ook transacties zichtbaar zijn in verband met een beleggingsfonds
( [beleggingsfonds] ), een beleggingsrekening ( [beleggingsrekening] ) en een depositorekening [depositorekening] ). Appellanten hebben daarover geen enkele duidelijkheid verschaft. Nu appellanten geen volledig inzicht hebben verschaft in hun financiële situatie, hebben zij niet aannemelijk gemaakt dat zij over de te beoordelen periode recht hebben op een gehele of gedeeltelijke AIO-aanvulling.
4.6.
Ten slotte hebben appellanten aangevoerd dat er dringende redenen zijn om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien. In dat kader hebben appellanten aangevoerd dat de gevolgen van de intrekking en terugvordering voor hen zeer belastend zijn. Als gevolg van de intrekking leven zij onder de bijstandsnorm en zijn zij niet in staat om in de kosten van hun levensonderhoud, waaronder de huur van hun woning, te voorzien. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.7.
Dringende redenen als bedoeld in artikel 58, achtste lid, van de PW om van terugvordering af te zien kunnen slechts zijn gelegen in onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen van een terugvordering voor een betrokkene. Het moet dan gaan om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging van alle relevante omstandigheden plaatsvindt. Degene die zich beroept op dringende redenen om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien, zal het bestaan van de gestelde dringende redenen in de hiervoor bedoelde zin aannemelijk moeten maken.
Financiële gevolgen van een besluit tot terugvordering doen zich in het algemeen pas voor indien daadwerkelijk tot invordering wordt overgegaan. De Svb heeft ter zitting verklaard dat van invordering van het terugvorderingsbedrag nog geen sprake is geweest. De door appellanten gestelde omstandigheden zijn dan ook niet aan te merken als het gevolg van de terugvordering. Indien daadwerkelijk door het college tot invordering wordt overgegaan, hebben appellanten als schuldenaar bescherming, of kan hij deze zo nodig inroepen, van de regels over de beslagvrije voet als neergelegd in artikel 475b tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak
.
Deze uitspraak is gedaan door G.M.G. Hink als voorzitter en Y.J. Klik en P.J. Huisman als leden, in tegenwoordigheid van Y. Itkal als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 juni 2019.
(getekend) G.M.G. Hink
(getekend) Y. Itkal
md