ECLI:NL:CRVB:2019:1962

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 juni 2019
Publicatiedatum
19 juni 2019
Zaaknummer
17/3380 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toekenning van een WIA-uitkering en de geschiktheid voor arbeid na medische beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 juni 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uwv om haar geen WIA-uitkering toe te kennen. Appellante, die sinds 2012 niet meer kan werken door diverse klachten, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uwv dat zij per 16 maart 2015 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had het beroep van appellante ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep. De Raad heeft deskundige dr. J.J.D. Tilanus ingeschakeld om de medische situatie van appellante te beoordelen. Tilanus concludeerde dat er geen aanwijzingen waren voor een psychiatrische stoornis en dat de beperkingen van appellante correct waren vastgesteld in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 13 februari 2015. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellante geen recht had op een WIA-uitkering en dat zij geschikt was voor de geselecteerde functies. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17.3380 WIA

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 20 maart 2017, 16/1382 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 19 juni 2019
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. G.Z.U. Virágh, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 april 2018. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. M.P.W.M. Wiertz.
Het onderzoek is heropend na de zitting. De Raad heeft dr. J.J.D. Tilanus, psychiater, benoemd als deskundige. Tilanus heeft op 12 september 2018 zijn rapport uitgebracht. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld op dit rapport hun zienswijzen te geven. Het Uwv heeft te kennen gegeven dat het rapport van Tilanus geen aanleiding geeft om het eerder ingenomen standpunt te wijzigen. Appellante heeft niet op het rapport van Tilanus gereageerd.
De meervoudige kamer heeft de zaak verwezen naar de enkelvoudige kamer.
Appellante heeft verzocht om te worden gehoord ter zitting. De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 8 mei 2019. Partijen zijn niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als warehouse planner. Zij is op 26 november 2012 uitgevallen wegens verschillende klachten, waaronder concentratieproblemen, vermoeidheids- en spanningsklachten die zijn ontstaan na een aanrijding in 2010.
1.2.
Bij besluit van 19 februari 2015 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan, omdat zij met ingang van 16 maart 2015 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Dit besluit is gebaseerd op een rapport van een verzekeringsarts van 6 februari 2015, een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 13 februari 2015 en een rapport van een arbeidsdeskundige van 19 februari 2015.
1.3.
Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 19 februari 2015. Dat bezwaar is bij beslissing op bezwaar van 2 februari 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Dit besluit is gebaseerd op een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 29 december 2015 en een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 27 januari 2016. Het Uwv heeft zich daarin op het standpunt gesteld dat elke aanwijzing voor hersenschade ontbreekt en dat alle andere gronden dan de stemmingsstoornis voldoende zijn uitgesloten. Appellante wordt met inachtneming van haar beperkingen in staat geacht functies te verrichten.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De klachten van appellante waren bekend bij de verzekeringsartsen en op grond van de beschikbare gegevens moet worden aangenomen dat bij appellante niet te geringe medische beperkingen zijn vastgesteld. Nu appellante in beroep geen medische informatie heeft overgelegd waarin haar gestelde klachten worden geobjectiveerd op de wijze zoals zij ze ervaart, heeft de rechtbank ook in die klachten geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de beoordeling door de verzekeringsartsen. De rechtbank heeft voorts overwogen dat de beroepsgronden van appellante over het arbeidskundig onderzoek van het Uwv geen doel treffen.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat onvoldoende rekening is gehouden met het omvangrijke medisch dossier dat in het geding is gebracht, waaruit volgens appellante onomstotelijk blijkt dat zij aan het ongeval dat zij in het verleden heeft gehad klachten en beperkingen heeft overgehouden waardoor zij haar werk niet meer kon uitoefenen. Appellante heeft voorts gesteld dat de arbeidsdeskundige die haar in de Werkloosheidswet-situatie moest begeleiden haar heeft meegedeeld dat voor haar geen sollicitatieplicht gold in verband met het feit dat haar beperkingen zo ernstig waren.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
In geschil is of het Uwv terecht heeft vastgesteld dat voor appellante per 16 maart 2015 geen recht op een WIA-uitkering is ontstaan. Daarbij is de vraag of in de FML van
13 februari 2015 voldoende rekening is gehouden met de psychische klachten van appellante. Voor de beantwoording van deze vraag heeft de Raad zich laten adviseren door Tilanus.
4.2.
Tilanus is in zijn rapport van 12 september 2018 tot de conclusie gekomen dat er geen aanwijzingen zijn dat er rondom de datum in geding, maart 2015, sprake was van een psychiatrische stoornis/toestandsbeeld. Volgens de deskundige is het niet aannemelijk dat appellante in deze periode kampte met méér beperkingen dan door de verzekeringsarts werd vastgesteld in de FML van 13 februari 2015.
4.3.
Het Uwv heeft in de brief van 28 september 2018, onder verwijzing naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 27 september 2018, te kennen gegeven het eerder ingenomen standpunt te handhaven.
4.4.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde, deskundige volgt indien de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier voor. Het rapport van de deskundige geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek, is inzichtelijk en consistent. Ook anderszins zijn geen omstandigheden naar voren gekomen die aanleiding geven het rapport niet te volgen. De deskundige heeft een duidelijk antwoord gegeven op de hem gestelde vragen. Het volgen van het oordeel van de deskundige betekent in dit geval dat ervan wordt uitgegaan dat de FML van 13 februari 2015 een juist beeld geeft van de beperkingen van appellante en haar mogelijkheden om arbeid te verrichten.
4.5.
Op grond van de overwegingen 4.1 tot en met 4.4 wordt het oordeel van de rechtbank, dat in de FML de belastbaarheid van appellante niet is overschat, onderschreven.
4.6.
Het oordeel van de rechtbank dat appellante, uitgaande van de belastbaarheid zoals die is vastgesteld in de FML van 13 februari 2015, in medisch opzicht geschikt moet worden geacht voor de aan de schatting ten grondslag gelegde functies wordt eveneens onderschreven.
4.7.
Uit de overwegingen 4.1 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep van appellante niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van W.M. Swinkels als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 juni 2019.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) W.M. Swinkels

VC