ECLI:NL:CRVB:2019:1967
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Tussenuitspraak over de weigering van een WIA-uitkering op basis van onvoldoende medische grondslag
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 juni 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de weigering van een WIA-uitkering door het Uwv. Appellant had zich op 11 oktober 2013 ziek gemeld vanwege psychische klachten en had op 23 augustus 2015 een WIA-uitkering aangevraagd. Het Uwv weigerde deze aanvraag op 15 september 2015, omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv handhaafde zijn standpunt in een beslissing op bezwaar van 17 februari 2016. Appellant ging hiertegen in beroep bij de rechtbank, die het beroep ongegrond verklaarde.
In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat het Uwv zijn belastbaarheid had overschat, vooral op psychisch gebied. De Raad oordeelde dat het bestreden besluit niet was gebaseerd op een deugdelijke medische grondslag. De Raad droeg het Uwv op om de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 8 september 2015 aan te passen door een (matige) beperking op te nemen voor het dwingende werktempo, zoals genoemd in het rapport van psychiater J. Huisman. De Raad benadrukte dat het Uwv moet bezien welke gevolgen deze aanpassing heeft voor de geselecteerde functies en of het bestreden besluit kan worden gehandhaafd of dat een nieuwe beslissing op bezwaar moet worden genomen.