ECLI:NL:CRVB:2019:1967

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 juni 2019
Publicatiedatum
19 juni 2019
Zaaknummer
17/887 WIA-T
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over de weigering van een WIA-uitkering op basis van onvoldoende medische grondslag

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 juni 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de weigering van een WIA-uitkering door het Uwv. Appellant had zich op 11 oktober 2013 ziek gemeld vanwege psychische klachten en had op 23 augustus 2015 een WIA-uitkering aangevraagd. Het Uwv weigerde deze aanvraag op 15 september 2015, omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv handhaafde zijn standpunt in een beslissing op bezwaar van 17 februari 2016. Appellant ging hiertegen in beroep bij de rechtbank, die het beroep ongegrond verklaarde.

In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat het Uwv zijn belastbaarheid had overschat, vooral op psychisch gebied. De Raad oordeelde dat het bestreden besluit niet was gebaseerd op een deugdelijke medische grondslag. De Raad droeg het Uwv op om de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 8 september 2015 aan te passen door een (matige) beperking op te nemen voor het dwingende werktempo, zoals genoemd in het rapport van psychiater J. Huisman. De Raad benadrukte dat het Uwv moet bezien welke gevolgen deze aanpassing heeft voor de geselecteerde functies en of het bestreden besluit kan worden gehandhaafd of dat een nieuwe beslissing op bezwaar moet worden genomen.

Uitspraak

17/887 WIA-T
Datum uitspraak: 19 juni 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg
van 19 december 2016, 16/899 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.J.J. Smeets, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het Uwv heeft met inzending van een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep geantwoord op een vraag van de Raad. Appellant heeft hierop gereageerd. In reactie hierop heeft het Uwv opnieuw een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 mei 2019. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Smeets. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. R.M.C. Bastings.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft zich op 11 oktober 2013 ziek gemeld wegens psychische klachten. Hij was toen werkloos en ontving een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Appellant heeft daarnaast lichamelijke klachten. Op 23 augustus 2015 heeft appellant een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd. Appellant is op 8 september 2015 onderzocht door een verzekeringsarts van het Uwv. Deze verzekeringsarts heeft de belastbaarheid van appellant weergegeven in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 8 september 2015. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis daarvan de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant berekend op 0%.
1.2.
Bij besluit van 15 september 2015 heeft het Uwv geweigerd appellant per
10 oktober 2015 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen op de grond dat appellant per deze datum minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.3.
Bij beslissing op bezwaar van 17 februari 2016 (bestreden besluit) is het bezwaar van appellant tegen het besluit van 15 september 2015 ongegrond verklaard. Daaraan heeft het Uwv een rapport van 26 januari 2016 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag gelegd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geen aanleiding gezien om de door de verzekeringsarts opgestelde FML te wijzigen.
1.4.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. In beroep heeft appellant een rapport van 14 september 2016 van een door psychiater J. Huisman verrichte expertise ingebracht. Huisman heeft vastgesteld dat appellant een beperkte mentale belastbaarheid heeft, waardoor voor appellant beperkingen gelden wat betreft functioneren in arbeid. Huisman heeft in het expertiserapport vermeld welke beperkingen wat betreft het persoonlijk functioneren voor appellant aangenomen zouden moeten worden. Naar aanleiding van het expertiserapport heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 26 september 2016 aanvullend gerapporteerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van Huisman geen aanleiding gezien om in de FML van 8 september 2015 meer beperkingen op te nemen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat aan het bestreden besluit een zorgvuldig medisch onderzoek ten grondslag ligt. Ook heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid van appellant, zoals weergegeven in de FML van 8 september 2015. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de door het Uwv aangenomen beperkingen in overeenstemming met de beperkingen die Huisman in zijn rapport heeft genoemd. Tot slot heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv de medische geschiktheid van de aan de schatting ten grondslag gelegde functies toereikend heeft gemotiveerd.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat het Uwv zijn belastbaarheid heeft overschat, en dan vooral zijn psychische belastbaarheid. Ten eerste is appellant van mening dat hij geen benutbare mogelijkheden heeft. Voor zover dit standpunt niet wordt gevolgd, heeft appellant aangevoerd dat uit de door hem overgelegde medische stukken, waaronder het expertiserapport van Huisman, blijkt dat het Uwv zijn psychische belastbaarheid heeft overschat.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is in geschil of het Uwv de belastbaarheid van appellant per
10 oktober 2015 juist heeft weergegeven in de FML van 8 september 2015 en of de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant.
4.2.
Appellant heeft aangevoerd dat hij geen benutbare mogelijkheden heeft omdat Huisman in zijn rapport het advies heeft gegeven om een intensief behandeltraject te volgen, dat volgens appellant gelijkgesteld kan worden aan opname in een ziekenhuis of
AWBZ-instelling waardoor geen sprake meer is van benutbare mogelijkheden. Dit standpunt van appellant wordt niet gevolgd. Het feit dat appellant is geadviseerd om voor zijn psychische klachten een intensieve behandeling te volgen, zonder dat hiervan daadwerkelijk sprake is geweest, betekent niet dat hij geen benutbare mogelijkheden heeft. Uit het expertiserapport blijkt ook dat Huisman niet van mening is dat appellant geen benutbare mogelijkheden heeft.
4.3.
Wat betreft de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid van appellant wordt het volgende overwogen. De beschikbare gedingstukken geven geen aanleiding tot twijfel aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep over de fysieke belastbaarheid van appellant.
4.4.
Wat betreft de psychische belastbaarheid van appellant is het expertiserapport van Huisman van belang. Huisman heeft hierin vermeld welke beperkingen voor appellant zouden moeten gelden wat betreft het persoonlijk functioneren in arbeid. Volgens Huisman is appellant matig beperkt voor een dwingend werktempo. Hetzelfde geldt voor werken onder tijdsdruk en het halen van opleverdata. Voor werkzaamheden met een bepaalde mate van verantwoordelijkheid is appellant licht beperkt. Appellant is aangewezen op functies waarin geen conflicterende functie-eisen voorkomen. Voor klantgerichte activiteiten is appellant matig beperkt. Werkzaamheden die eenvoudig van aard zijn en een kortcyclisch repetitief karakter hebben, zijn in feite voor appellant niet beperkend, ook niet wanneer sprake zou zijn van een zekere monotonie. Tot slot is er volgens Huisman geen grond voor het aannemen van een urenbeperking.
4.5.
Geoordeeld wordt dat de door het Uwv voor appellant vastgestelde beperkingen grotendeels overeenkomen met de beperkingen, zoals die door Huisman zijn genoemd in het expertiserapport. Gelet hierop geeft het expertiserapport geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid voor appellant, behalve wat betreft de door Huisman genoemde matige beperking wat betreft een dwingend werktempo. Hiertoe wordt het volgende overwogen.
4.6.
Op de vraag van de Raad aan het Uwv of de door Huisman genoemde matige beperking wat betreft een dwingend werktempo is opgenomen in de FML van 8 september 2015 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in een rapport van 30 januari 2019 ontkennend geantwoord. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat, voor zover Huisman heeft bedoeld dat appellant geen jaag- of akkoordwerk moet doen of werk met een grote emotionele belasting, hiervoor al voldoende beperkingen zijn opgenomen in de FML. Voor zover onder dwingend werktempo moet worden verstaan dat het gaat om werk dat machine gebonden is, is er volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep evenmin aanleiding om hiervoor een beperking op te nemen in de FML, nu Huisman appellant geschikt heeft geacht voor werkzaamheden die eenvoudig van aard zijn en een kortcyclisch repetitief karakter hebben. Hieronder valt volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep productiewerk. Huisman heeft bij brief van 2 april 2019 in reactie op het rapport van 30 januari 2019 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht dat hij zich kan vinden in de al opgenomen beperkingen in rubriek 1.9, maar dat het volgens hem mogelijk is om daarnaast een beperking aan te nemen op beoordelingspunt 1.9.10 dat geen sprake moet zijn van een dwingend werktempo. Huisman heeft daarbij toegelicht dat hij onder een dwingend werktempo verstaat dat appellant niet voortdurend aangespoord moet worden om een bepaald resultaat binnen de gestelde hoeveelheid tijd te behalen. Volgens Huisman kan deze beperking ook worden opgenomen in de FML bij beoordelingspunt 1.9.8: werk waarin geen hoog handelingstempo is vereist. In een rapport van 1 mei 2019 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep het standpunt gehandhaafd dat er geen aanleiding is om vanwege de door Huisman genoemde beperking wat betreft een dwingend werktempo de FML van 8 september 2015 te wijzigen. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is met de al aangenomen beperkingen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren, waaronder de beperking dat appellant is aangewezen op werk zonder veelvuldige deadlines of productiepieken (beoordelingspunt 1.9.7), voldoende rekening gehouden met de door Huisman gestelde beperking dat appellant geen werk kan doen waarin hij voortdurend wordt opgejaagd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep ziet geen aanleiding om appellant beperkt te achten wat betreft handelingstempo in werk (beoordelingspunt 1.9.8), omdat Huisman appellant geschikt heeft geacht voor kortcyclisch repetitief werk, wat volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep werk is met een hoger handelingstempo.
4.7.
Geoordeeld wordt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet overtuigend heeft gemotiveerd waarom er voor appellant geen matige beperking op dwingend werktempo hoeft te worden aangenomen. Uit de reactie van Huisman van 2 april 2019 blijkt dat hij appellant, naast de beperkingen die al zijn aangenomen in de rubriek 1.9.9 (specifieke voorwaarden voor het persoonlijk functioneren in arbeid), ook beperkt acht wat betreft een dwingend werktempo. Er is geen grond om dit oordeel van Huisman niet te volgen. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat dit voor de medische geschiktheid van (ten minste) één van de drie aan de schatting ten grondslag gelegde functies van belang kan zijn, aangezien voor de functie wikkelaar (SBC-code 267050) in het Resultaat functiebeoordeling bij beoordelingspunt 1.9.8 is vermeld: “zeer geconcentreerd werken in een hoog tempo, routinematig.”
4.8.
Uit wat is overwogen in 4.1 tot en met 4.7 volgt dat het bestreden besluit niet is gebaseerd op een deugdelijke medische grondslag. Dit besluit is dan ook in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Er bestaat aanleiding om met toepassing artikel 8:51d van de Awb het Uwv op te dragen het gebrek in het bestreden besluit te herstellen, in die zin dat de FML van 8 september 2015 wordt aangepast door daarin een (matige) beperking op te nemen voor het door Huisman genoemde dwingende werktempo. Vervolgens dient het Uwv te bezien welke consequenties deze aanpassing van de FML heeft voor alle geselecteerde functies. Omdat het gaat om een beoordeling bij het einde van de wachttijd voor de Wet WIA, is het aan het Uwv om te bezien of het bestreden besluit met de nadere motivering kan worden gehandhaafd of dat een nieuwe beslissing op bezwaar dient te worden genomen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep draagt het Uwv op om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het besluit van 17 februari 2016 te herstellen met inachtneming van hetgeen de Raad heeft overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van R.H. Koopman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 juni 2019.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) R.H. Koopman
GdJ