ECLI:NL:CRVB:2019:2009
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de herziening van studiefinanciering en opgelegde bestuurlijke boete
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de herziening van de studiefinanciering van appellante, die sinds 1 juni 2016 studiefinanciering ontving op basis van de Wet studiefinanciering 2000. De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft na een onderzoek naar de woonsituatie van appellante, uitgevoerd door controleurs, besloten om de studiefinanciering te herzien. Dit besluit was gebaseerd op de bevindingen van het onderzoek, waaruit bleek dat appellante als thuiswonende studerende moest worden aangemerkt, wat leidde tot een terugvordering van € 1.033,90. Daarnaast werd er een bestuurlijke boete van € 516,95 opgelegd.
De rechtbank Rotterdam heeft het beroep van appellante tegen deze besluiten ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de bevindingen van het onderzoek voldoende grondslag boden voor de herziening van de studiefinanciering en dat de opgelegde boete evenredig was. Appellante ging in hoger beroep, maar heeft geen nieuwe gronden aangevoerd die de rechtbank tot een ander oordeel hadden moeten brengen. De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat het hoger beroep niet slaagde. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat de controleurs bevoegd waren en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.
De uitspraak benadrukt het belang van de bevindingen van het onderzoek naar de woonsituatie van studenten en de gevolgen daarvan voor de studiefinanciering. De Centrale Raad van Beroep heeft de beslissing in het openbaar uitgesproken, waarbij de griffier en het lid van de enkelvoudige kamer de uitspraak hebben ondertekend.