ECLI:NL:CRVB:2019:2009

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 juni 2019
Publicatiedatum
24 juni 2019
Zaaknummer
18/342 WSF-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de herziening van studiefinanciering en opgelegde bestuurlijke boete

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de herziening van de studiefinanciering van appellante, die sinds 1 juni 2016 studiefinanciering ontving op basis van de Wet studiefinanciering 2000. De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft na een onderzoek naar de woonsituatie van appellante, uitgevoerd door controleurs, besloten om de studiefinanciering te herzien. Dit besluit was gebaseerd op de bevindingen van het onderzoek, waaruit bleek dat appellante als thuiswonende studerende moest worden aangemerkt, wat leidde tot een terugvordering van € 1.033,90. Daarnaast werd er een bestuurlijke boete van € 516,95 opgelegd.

De rechtbank Rotterdam heeft het beroep van appellante tegen deze besluiten ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de bevindingen van het onderzoek voldoende grondslag boden voor de herziening van de studiefinanciering en dat de opgelegde boete evenredig was. Appellante ging in hoger beroep, maar heeft geen nieuwe gronden aangevoerd die de rechtbank tot een ander oordeel hadden moeten brengen. De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat het hoger beroep niet slaagde. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat de controleurs bevoegd waren en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

De uitspraak benadrukt het belang van de bevindingen van het onderzoek naar de woonsituatie van studenten en de gevolgen daarvan voor de studiefinanciering. De Centrale Raad van Beroep heeft de beslissing in het openbaar uitgesproken, waarbij de griffier en het lid van de enkelvoudige kamer de uitspraak hebben ondertekend.

Uitspraak

18.342 WSF-PV, 18/343 WSF-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 5 december 2017, 17/3335 en 17/5768 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (minister)
Datum uitspraak: 5 juni 2019
Zitting heeft: J. Brand
Griffier: G.D. Alting Siberg
Ter zitting zijn verschenen: mr. E.R. Weegenaar, advocaat, gemachtigde van appellante, en D.M.C. Zijlstra-Cuiper, vertegenwoordiger van de minister.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1. Appellante heeft, voor zover hier van belang, vanaf 1 juni 2016 studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 ontvangen, berekend naar de norm die geldt door een uitwonende studerende.
2. Op 25 oktober 2016 hebben twee controleurs in opdracht van de minister onderzoek gedaan naar de woonsituatie van appellante. Van de bevindingen van het onderzoek is een rapport opgemaakt.
3. Bij besluit van 11 november 2016, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 20 april 2017 (bestreden besluit 1), heeft de minister op basis van de bevindingen van het onderzoek de aan appellante toegekende studiefinanciering met ingang van 1 juni 2016 herzien, in die zin dat zij vanaf die datum als thuiswonende studerende is aangemerkt. Daarbij is een bedrag van € 1.033,90 teruggevorderd. Bij besluit van 25 april 2017, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 8 september 2017 (bestreden besluit 2), is aan appellante een bestuurlijke boete opgelegd van € 516,95.
4. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat de bevindingen van het onderzoek kunnen dienen als grondslag voor de herziening. De overtreding kan aan appellante worden verweten en de opgelegde boete is evenredig geacht. Voor verlaging van de boete vanwege de gestelde slechte financiële positie van appellante heeft de rechtbank geen aanleiding gezien.
5. Appellante heeft in hoger beroep geen nieuwe gronden naar voren gebracht of redenen vermeld waarom de rechtbank tot een ander oordeel had moeten komen. Wat zij in hoger beroep heeft aangevoerd is een herhaling van een deel van de in bezwaar en beroep aangevoerde gronden.
6. De rechtbank heeft wat is aangevoerd in beroep en herhaald in hoger beroep in de aangevallen uitspraak afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom die gronden niet leiden tot vernietiging van de bestreden besluiten. De Raad onderschrijft de overwegingen ter zake die tot het oordeel in de aangevallen uitspraak hebben geleid. Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Wat ter zitting is aangevoerd met betrekking tot de controleurs leidt niet tot een ander oordeel. De bevoegdheid van deze controleurs is genoegzaam aangetoond.
7. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) G.D. Alting Siberg (getekend) J. Brand
md