ECLI:NL:CRVB:2019:2025

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 juni 2019
Publicatiedatum
25 juni 2019
Zaaknummer
17/3603 ZVW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Boete opgelegd door CAK wegens niet afsluiten zorgverzekering na aanmaning

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De appellant, die van 22 mei 2013 tot 11 maart 2015 in detentie in Duitsland verbleef en daarna in verschillende penitentiaire inrichtingen in Nederland, heeft niet voldaan aan een aanmaning van het CAK om binnen drie maanden een zorgverzekering af te sluiten. Het CAK legde hem een boete op van € 351,99 op grond van artikel 9b van de Zorgverzekeringswet (Zvw). De Raad oordeelde dat de appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij gedurende zijn detentie een zorgverzekering had en dat de verzekering die door het Ministerie van Veiligheid en Justitie was afgesloten, niet als een zorgverzekering in de zin van de Zvw kan worden beschouwd. De Raad bevestigde dat het gedrag van de appellant verwijtbaar was en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de boete zouden kunnen verlagen. De uitspraak van de rechtbank werd dan ook bevestigd.

Uitspraak

17.3603 ZVW

Datum uitspraak: 19 juni 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 24 april 2017, 16/2632 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)

CAK

PROCESVERLOOP
Vanaf 1 januari 2017 oefent CAK in zaken als deze de bevoegdheden uit die voorheen door het Zorginstituut Nederland werden uitgeoefend. In deze uitspraak wordt onder CAK mede verstaan Zorginstituut Nederland.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
CAK heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 maart 2019. Appellant is verschenen. CAK heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.M. Nijman

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant verbleef van 22 mei 2013 tot 11 maart 2015 in detentie in Duitsland. Vanaf 11 maart 2015 tot 17 januari 2017 verbleef hij in penitentiaire inrichtingen (PI’en) in Nederland: tot 1 oktober 2015 in de PI Zoetermeer en aansluitend in de PI Almelo.
1.2.
Op 15 september 2015 heeft CAK appellant schriftelijk aangemaand om een zorgverzekering op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw) af te sluiten. Daarbij heeft CAK medegedeeld dat hem een boete wordt opgelegd als hij zich niet over drie maanden heeft verzekerd. Deze brief is verstuurd naar het adres van de PI Zoetermeer.
1.3.
Bij besluit van 27 oktober 2015 heeft CAK het bezwaar van appellant tegen de aanmaning van 15 september 2015 niet‑ontvankelijk verklaard omdat daartegen geen bezwaar en beroep open staat. Bij brief van 28 oktober 2015, waar als bijlage was bijgevoegd het besluit van 27 oktober 2015, heeft CAK aan appellant uitgelegd dat ondanks dat in verband met zijn detentie zijn zorgkosten worden betaald door het Ministerie van Veiligheid en Justitie (V&J) hij verplicht is een zorgverzekering af te sluiten. Appellant moet dan ook voor 15 december 2015 een zorgverzekering afsluiten. Als hij dat niet doet riskeert hij een boete van ongeveer € 350,-. Deze brief en het daarbij gevoegde besluit zijn verstuurd naar het adres van de PI Zoetermeer. Op 29 oktober 2015 heeft CAK de brief retour ontvangen met de vermelding dat appellant niet op dat adres verblijft.
1.4.
Vervolgens heeft CAK op 2 november 2015 de actuele verblijfplaats van appellant gecontroleerd in de basisregistratie personen. Daarin is vermeld dat appellant sinds 13 april 2015 stond ingeschreven op het adres van de PI Zoetermeer.
1.5.
Bij besluit van 29 december 2015 heeft CAK aan appellant een boete van € 351,99 opgelegd, omdat hij heeft verzuimd binnen drie maanden na de aanmaning van 15 september 2015 een zorgverzekering in de zin van de Zvw af te sluiten. Dit besluit is verstuurd naar het adres van de PI Almelo. Appellant heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt.
1.6.
Appellant heeft op 18 februari 2016 een zorgverzekering in de zin van de Zvw afgesloten.
1.7.
Bij besluit van 10 mei 2016 (bestreden besluit) is het bezwaar van appellant tegen de boete ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De door de Minister van V&J afgesloten verzekering waardoor tijdens zijn detentie zijn ziektekosten zijn gedekt, is geen zorgverzekering is in de zin van de Zvw (zie de uitspraak van de Raad van 26 oktober 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4097). Van opschorting van de zorgverzekering van appellant gedurende zijn detentie is niet gebleken. Het vertrouwensbeginsel is niet geschonden omdat niet is komen vast te staan dat CAK aan appellant heeft medegedeeld dat hij geen zorgverzekering hoefde af te sluiten. Er bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de beboete gedraging niet aan appellant kan worden verweten, als bedoeld in artikel 5:41 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Evenmin is aannemelijk gemaakt dat sprake is van een bijzondere omstandigheid in de zin van artikel 5:46, derde lid, van de Awb.
3. Appellant heeft in hoger beroep – voor zover van belang – aangevoerd dat dat hij de brief van CAK van 28 oktober 2015 en het besluit van 27 oktober 2017 niet heeft ontvangen omdat hij op 1 oktober 2015 was overgeplaatst van de PI Zoetermeer naar de PI Almelo. Ondanks dat CAK van deze overplaatsing op de hoogte was, heeft CAK niet het juiste adres gebruikt. Appellant heeft de premie voor zijn zorgverzekering bij De Friesland tot 1 januari 2014 doorbetaald. De Friesland heeft zijn (lopende) zorgverzekering ten onrechte stopgezet in plaats van deze op te schorten. Het Ministerie van V&J heeft aan hem te kennen gegeven dat hij tijdens zijn detentie geen zorgverzekering hoefde af te sluiten en dat hij dat pas na afloop van zijn detentie moest doen. Na afloop van zijn detentie heeft appellant dan ook direct een zorgverzekering afgesloten.
4. De Raad overweegt het volgende.
4.1.
De Raad verwijst voor het wettelijk kader naar de aangevallen uitspraak.
4.2.
In hoger beroep ligt de vraag voor of de rechtbank met juistheid heeft geoordeeld dat CAK aan appellant terecht op grond van artikel 9b van de Zvw een boete van € 351,99 heeft opgelegd, omdat hij niet binnen drie maanden na de aanmaning als bedoeld in artikel 9a, eerste lid, van de Zvw een zorgverzekering in de zin van de Zvw heeft afgesloten.
4.3.
De rechtbank heeft vastgesteld dat appellant niet heeft voldaan aan de aanmaning van 15 september 2015 om binnen drie maanden een zorgverzekering af te sluiten, zodat CAK op grond van artikel 9b, eerste lid, van de Zvw gehouden was hem een boete op te leggen. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de door het Ministerie van V&J in verband met de detentie van appellant afgesloten verzekering, geen zorgverzekering is in de zin van de Zvw. Het is niet aannemelijk geworden dat appellant gedurende de periode van zijn detentie een zorgverzekering had in de zin van de Zvw bij een zorgverzekeraar en dat die verzekering in die periode was opgeschort.
4.4.
Er bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de beboete gedraging niet aan appellant zou kunnen worden verweten, als bedoeld in artikel 5:41 van de Awb. Dat appellant het besluit van 27 oktober 2015 niet heeft ontvangen betekent niet dat hem geen verwijt zou kunnen worden gemaakt voor het feit dat hij niet (tijdig) een zorgverzekering heeft afgesloten. Uit de gedingstukken volgt immers niet dat appellant binnen de termijn van drie maanden – waarin hij gevolg had moeten geven aan de aanmaning van 15 september 2015 – daadwerkelijk heeft geprobeerd een zorgverzekering in de zin van de Zvw af te sluiten. Dat het besluit van 27 oktober 2015 hem niet heeft bereikt omdat hij inmiddels naar de PI Almelo was overgeplaatst, ontsloeg hem niet van de verplichting binnen drie maanden na de door hem wel ontvangen aanmaning van 15 september 2015 stappen te ondernemen om gevolg te geven aan de aanmaning.
4.5.
Wat appellant naar voren heeft gebracht levert geen grond voor het oordeel dat er sprake is van bijzondere omstandigheden die op grond van artikel 5:46, derde lid, van de Awb zouden moeten leiden tot een lagere boete.
4.6.
Gelet op wat in 4.2 tot en met 4.5 is overwogen dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P.A. Boersma, in tegenwoordigheid van W.M. Swinkels als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 juni 2019.
(getekend) J.P.A. Boersma
(getekend) W.M. Swinkels

IJ