ECLI:NL:CRVB:2019:2046
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor inrichtingskosten wegens gebrek aan bijzondere omstandigheden
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft een aanvraag van appellante om bijzondere bijstand voor inrichtingskosten, die door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam was afgewezen. De aanvraag werd afgewezen op basis van het feit dat de kosten geen noodzakelijke kosten van het bestaan waren, maar incidentele algemene kosten waarvoor appellante had kunnen reserveren of deze achteraf gespreid had kunnen betalen.
De rechtbank had in haar eerdere uitspraak het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak. Appellante voerde aan dat er bijzondere omstandigheden waren, omdat zij plotseling te maken kreeg met asbest- en schimmelproblemen in haar woning. Echter, de Raad oordeelde dat appellante geen controleerbare en verifieerbare stukken had overgelegd om haar stelling te onderbouwen. Daarnaast werd ook de beroepsgrond dat haar inkomen niet toereikend was om voor de inrichtingskosten te reserveren, verworpen, omdat zij over een inkomen op bijstandsniveau beschikte.
De Raad concludeerde dat het college de aanvraag zorgvuldig had behandeld en dat appellante niet had aangetoond dat haar verstandelijke beperking een belemmering vormde voor het indienen van een onderbouwde aanvraag. De Raad benadrukte dat de bewijslast voor bijstandbehoevendheid bij appellante lag en dat het college niet verplicht was om meer inspanningen te verrichten dan het had gedaan. Het hoger beroep van appellante werd dan ook afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.