ECLI:NL:CRVB:2019:2152

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 juni 2019
Publicatiedatum
2 juli 2019
Zaaknummer
18/4488 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstand wegens niet melden van auto en vrijheidsontneming

Op 18 juni 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van een appellant tegen het college van burgemeester en wethouders van Vaals. De zaak betreft de intrekking van bijstand met terugwerkende kracht en de terugvordering van eerder verstrekte bijstand. De intrekking is gebaseerd op het feit dat de appellant geen melding heeft gemaakt van de aanschaf van een Audi Quattro A8 op 5 september 2016, en dat hij gedurende een periode van 5 tot en met 16 november 2016 rechtens van zijn vrijheid was beroofd. De Raad oordeelt dat de waarde van de auto niet kan worden vastgesteld, omdat de appellant geen verifieerbare gegevens heeft verstrekt die nodig zijn om de waarde te bepalen. Hierdoor kan het college het recht op bijstand niet vaststellen.

De Raad bevestigt dat de appellant zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden door de auto niet te melden, wat leidt tot de intrekking van de bijstand. De Raad merkt op dat de intrekking van de bijstand op goede gronden is gebeurd, en dat de niet-melding van de periode van vrijheidsontneming geen verdere bespreking behoeft. Daarnaast is er een boete opgelegd van € 1.183,- wegens de schending van de inlichtingenverplichting. De Raad concludeert dat de opgelegde boete evenredig is aan de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid van de appellant.

De uitspraak bevestigt de eerdere beslissingen van de rechtbank Limburg en wijst de hoger beroepen van de appellant af. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, en de beslissing is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

18.4488 PW-PV, 18/4489 PW-PV, 18/4490 PW-PV

Datum uitspraak: 18 juni 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Limburg van 11 juli 2018, 17/3016, 17/3017 en 18/342 (aangevallen uitspraken)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Vaals (college)
Zitting heeft: P.W. van Straalen, als lid van de enkelvoudige kamer
Griffier: L.R. Daman
Het onderzoek ter zitting in de zaken heeft plaatsgehad op 18 juni 2019. Namens appellant is verschenen mr. R.C.C.M. Nadaud, advocaat. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W. Huntjens en mr. E. van der Zwet.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Aan de orde zijn de intrekking en terugvordering van bijstand, een boete en de afwijzing van een aanvraag om een individuele inkomenstoeslag.
Het gaat in de eerste plaats om een intrekking van bijstand met ingang van 5 september 2016. Aan de intrekking ligt ten grondslag dat appellant geen melding heeft gemaakt van het op naam komen van een [auto] op 5 september 2016. Omdat de waarde van de auto niet duidelijk is, kan het college het recht op bijstand niet vaststellen. Appellant heeft voorts geen melding gemaakt van het feit dat hij van 5 tot en met 16 november 2016 rechtens van zijn vrijheid beroofd was.
Met betrekking tot de auto is niet langer in geschil dat deze met ingang van de dag van tenaamstelling tot het vermogen van appellant moet worden gerekend. Appellant heeft hiervan geen melding gemaakt bij het college en daarmee zijn inlichtingenverplichting geschonden.
Appellant stelt dat de waarde van de auto kan worden vastgesteld en daarmee ook het recht op bijstand. Die grond slaagt niet. Anders dan de op het kentekenbewijs vermelde gegevens, zijn er geen aanknopingspunten voor de vaststelling van de waarde van de auto. Daarvoor zijn bijvoorbeeld van belang hoeveel kilometers er op de teller staan en welke uitvoering het betreft. Nu controleerbare en verifieerbare gegevens met betrekking tot de auto - anders dan het kentekenbewijs - ontbreken, heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat de waarde van de auto en daarmee het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
Omdat de bijstand alleen al op grond van het niet melden van de auto op goede gronden is ingetrokken, behoeft - zoals ter zitting is besproken - het niet melden van de periode waarin appellant rechtens zijn vrijheid was ontnomen geen bespreking meer. Dat geldt ook voor de individuele inkomenstoeslag. Appellant heeft meegedeeld dat die zaak - net als de terugvordering - de intrekking volgt.
Met betrekking tot de boete wordt als volgt overwogen.
Het college heeft aangetoond dat appellant de op hem rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden door geen melding te maken van in aanmerking te nemen vermogen. Appellant kan daarvan een verwijt worden gemaakt. Het college was verplicht een boete op te leggen. De opgelegde boete van € 1.183,- is evenredig aan de ernst van de overtreding, de mate van verwijtbaarheid en de overige over appellant gebleken omstandigheden. Omdat bij deze boete rekening is gehouden met een fictieve draagkracht van 10% van de bijstandsnorm behoeft de stelling van appellant dat hem geen verwijt kan worden gemaakt van het niet melden van de vrijheidsontneming in dit geval geen bespreking meer. Appellant heeft daarbij geen belang.
Hieruit volgt dat de hoger beroepen niet slagen.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) L.R. Daman (getekend) P.W. van Straalen