ECLI:NL:CRVB:2019:2157
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake recht op uitkering op grond van de Wet WIA
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin het recht op een uitkering ingevolge de Wet WIA werd afgewezen. Appellant, die als productiemedewerker heeft gewerkt, meldde zich op 15 maart 2013 ziek met psychische en lichamelijke klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft na medisch onderzoek vastgesteld dat appellant met ingang van 13 maart 2015 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, waardoor hij geen recht op een WIA-uitkering had. Appellant heeft in bezwaar aanvullende medische informatie ingediend, maar het Uwv handhaafde zijn standpunt. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en dat alle klachten van appellant in de beoordeling zijn betrokken.
In hoger beroep heeft appellant zijn eerdere gronden herhaald, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelt dat er geen nieuwe medische informatie is overgelegd die de stelling van appellant ondersteunt dat het Uwv zijn beperkingen heeft onderschat. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en concludeert dat de FML (Functionele Mogelijkhedenlijst) van het Uwv correct is en dat de geselecteerde functies passend zijn. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.