ECLI:NL:CRVB:2019:2179

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 juni 2019
Publicatiedatum
8 juli 2019
Zaaknummer
18-1752 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvragen om bijstand en buiten behandeling stelling van aanvraag wegens niet inleveren van gevraagde gegevens

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Rotterdam. De appellant had aanvragen om bijstand ingediend, maar deze zijn afgewezen op de grond dat hij niet binnen de gemeente woont. Daarnaast is een andere aanvraag buiten behandeling gesteld omdat de appellant niet de gevraagde stukken had ingeleverd. De appellant was niet verschenen op de zitting, terwijl het Drechtstedenbestuur zich liet vertegenwoordigen door C.A.M. Nusteling.

De Raad bevestigde de eerdere uitspraken van de rechtbank. In de zaken 18/1754 PW en 18/1755 PW werd vastgesteld dat de appellant niet zijn woonplaats in de gemeente had, zoals hij stelde. De Raad oordeelde dat de appellant niet voldoende bewijs had geleverd om zijn claim te onderbouwen. De onderzoeksbevindingen toonden aan dat de appellant voornamelijk in Polen verbleef en daar zijn vaste lasten betaalde. De Raad concludeerde dat het college niet verplicht was verder onderzoek te doen naar de woonplaats van de appellant.

In de zaak 18/1752 PW ging het om de buiten behandeling stelling van een aanvraag omdat de appellant niet alle gevraagde gegevens had ingeleverd. De rechtbank had geoordeeld dat de appellant niet in zijn belangen was geschaad door het niet horen in de bezwaarfase. De appellant had in zowel beroep als hoger beroep de gelegenheid gehad om zijn vermeende verstandelijke beperking te onderbouwen, maar dit was niet voldoende aangetoond. De Raad oordeelde dat de gronden in hoger beroep niet slagen en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

18.1752 PW-PV, 18/1754 PW-PV, 18/1755 PW-PV

Datum uitspraak: 18 juni 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Rotterdam van 20 februari 2018, 17/3926, 17/2183 en 17/3034
(aangevallen uitspraken)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het Drechtstedenbestuur (bestuur)
Zitting heeft: P.W van Straalen, als lid van de enkelvoudige kamer
Griffier: L.R. Daman
Appellant is niet verschenen. Het bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door
C.A.M. Nusteling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Het gaat in de zaken 18/1754 PW en 18/1755 PW om de afwijzing van twee aanvragen om bijstand. Dit betreft een aanvraag om algemene bijstand en een aanvraag om bijzondere bijstand. Aan de afwijzing van beide aanvragen ligt ten grondslag dat appellant niet zijn woonplaats had in de gemeente [gemeente] .
Appellant stelt dat hij wel zijn woonplaats in [gemeente] had. Als aanvrager moet hij dat aannemelijk maken, maar appellant onderbouwt zijn stelling niet. Uit de onderzoeksbevindingen van het college blijkt daarentegen dat appellant veel bij zijn gezin in Polen verblijft. Hij betaalt de vaste lasten van de gezinswoning in Polen. Zijn administratie en correspondentie ligt in Polen. De brieven van zijn advocaat en de Raad voor Rechtsbijstand gaan naar Polen. Appellant heeft zelf ook verklaard dat hij in Polen verblijft en hooguit één tot twee maanden per jaar in Nederland verblijft. Gelet op die onderzoeksbevindingen en gelet op de bewijslast die bij appellant ligt, was het college – in tegenstelling tot wat appellant
stelt – niet gehouden nog verder onderzoek te doen. Aannemelijk is dat appellant niet zijn woonplaats in [gemeente] had.
Het gaat in zaak 18/1752 PW om de buiten behandeling stelling van een aanvraag, omdat appellant niet alle gevraagde gegevens heeft verstrekt.
Appellant is in de bezwaarfase niet gehoord en de rechtbank heeft dat gepasseerd met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank acht aannemelijk dat appellant daardoor niet in zijn belangen is geschaad.
Appellant stelt allereerst dat hij wel in zijn belangen is geschaad, omdat het bestuur bij het horen zou merken dat hij verstandelijk beperkt is. Die grond slaagt niet. Appellant heeft zowel in beroep als in hoger beroep alle gelegenheid gehad om zijn gestelde verstandelijke beperking te onderbouwen. Aannemelijk is dat appellant door het niet horen niet is benadeeld.
Tussen partijen is niet in geschil dat appellant niet alle door het college gevraagde gegevens tijdig heeft ingeleverd. Niet in geschil is dat de gevraagde gegevens van belang zijn voor het recht op bijstand. De gronden in hoger beroep komen er op neer dat appellant van het niet indienen van de gevraagde gegevens geen verwijt kan worden gemaakt. Die grond slaagt niet. Appellant heeft niet onderbouwd dat en waarom hij de gevraagde gegevens niet tijdig kon verstrekken. De enkele niet onderbouwde stelling dat hij een verstandelijke beperking heeft, is daartoe onvoldoende.
Hieruit volgt dat de hoger beroepen niet slagen.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) L.R. Daman (getekend) P.W. van Straalen