ECLI:NL:CRVB:2019:2195

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 juli 2019
Publicatiedatum
9 juli 2019
Zaaknummer
18/6061 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de hoogte van het WIA-dagloon en de referteperiode door het Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De appellant, die als huishoudelijke hulp werkte, had zich ziek gemeld en ontving een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Het Uwv had appellant een IVA-uitkering toegekend, berekend naar een dagloon van € 59,68, wat appellant betwistte. Hij stelde dat het dagloon te laag was en dat de inkomensgegevens van zijn werkgever niet correct waren meegenomen in de berekening.

De rechtbank oordeelde dat het Uwv de referteperiode juist had vastgesteld en dat de dagloonberekening op goede gronden was uitgevoerd. De Raad bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat de argumenten van appellant in hoger beroep geen nieuwe gronden bevatten. De Raad concludeerde dat het Uwv correct had gehandeld door de inkomsten van de werkgever, genoten tijdens de referteperiode, mee te nemen in de berekening van het dagloon.

De uitspraak benadrukt het belang van de referteperiode en de juiste toepassing van de wet- en regelgeving met betrekking tot de berekening van het WIA-dagloon. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees de verzoeken van appellant af, zonder aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

18.6061 WIA

Datum uitspraak: 4 juli 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 23 oktober 2018, 17/1295 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. H.F.A. Bronneberg, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is aan de orde gesteld ter zitting van 23 mei 2019. Appellant is niet verschenen en het Uwv heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft laatstelijk gewerkt als huishoudelijke hulp voor 26 uur per week bij de [naam werkgever] (werkgever) en heeft met ingang van 1 augustus 2014 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontvangen. Appellant heeft zich op 25 februari 2015 ziek gemeld.
1.2.
Bij besluit van 9 januari 2017 heeft het Uwv appellant met ingang van 22 februari 2017 een IVA-uitkering toegekend, berekend naar een dagloon van € 59,68. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt, waarbij hij heeft aangevoerd dat het dagloon te laag is berekend en dat niet gebleken is dat sprake is van een juiste indexering. Het Uwv heeft het bezwaar bij beslissing op bezwaar van 25 april 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv een juiste berekening van het dagloon op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft gemaakt op grond van artikel 13 van de
Wet WIA en het bepaalde in de artikelen 13, eerste lid, en 16, eerste lid, van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen. Uitgegaan dient te worden van het loon genoten in de referteperiode die loopt van 1 februari 2014 tot en met 31 januari 2015, gedeeld door 261. Appellant heeft vanaf het begin van de referteperiode tot 1 augustus 2014 in totaal (inclusief vakantietoeslag) € 7.546,55 aan inkomsten bij Meandergroep genoten en vanaf
1 augustus 2014 tot en met januari 2015 een WW-uitkering ontvangen van in totaal € 5.271,23. Het Uwv heeft vervolgens de WW-uitkering conform artikel 16, vierde lid, van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen verhoogd met de factor 100/70. Appellant heeft zijn stelling dat de dagloonberekening onjuist is niet onderbouwd. Het Uwv is uitgegaan van de gegevens uit het Suwinet-systeem (polisadministratie) en appellant heeft deze gegevens niet gemotiveerd betwist. Uitgegaan dient te worden van het loon genoten in de referteperiode. De genoten inkomsten bij een eerdere werkgever vallen buiten de referteperiode.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep de gronden in bezwaar en beroep herhaald. Appellant is van mening dat alsnog de inkomensgegevens van de werkgever in aanmerking moeten worden genomen. Op basis daarvan is een hoger dagloon aan de orde. Als schoonmaker in de sociale werkvoorziening had hij een hoger dagloon en het Uwv had daar, ondanks het refertejaar, ook rekening mee moeten houden.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
Voor de van toepassing zijnde wet- en regelgeving wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak.
4.3.
In geschil is de hoogte van het WIA-dagloon met ingang van 22 februari 2017.
4.4.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd bevat geen nieuwe gronden. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het Uwv de referteperiode juist heeft vastgesteld. Uit de polisadministratie van het Uwv blijkt dat met de inkomsten van de werkgever – voor zover genoten tijdens de referteperiode – rekening is gehouden bij de dagloonberekening. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het Uwv het dagloon op goede gronden heeft vastgesteld op € 59,68.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt als voorzitter, in tegenwoordigheid van C.I. Heijkoop als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2019.
(getekend) E. Dijt
(getekend) C.I. Heijkoop
md