ECLI:NL:CRVB:2019:2207

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 juni 2019
Publicatiedatum
9 juli 2019
Zaaknummer
17/7788 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering AIO-aanvulling wegens niet gemeld vermogen in Turkije en de rechtmatigheid van bewijsgaring

In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van de AIO-aanvulling van appellante, die samen met haar overleden echtgenoot bijstand ontving van de Sociale Verzekeringsbank (Svb). De Svb heeft de AIO-aanvulling ingetrokken op basis van de bevindingen van een onderzoek naar mogelijk vermogen in Turkije, waar appellante en haar echtgenoot regelmatig verbleven. De Svb had om Kimlik-nummers gevraagd, maar deze werden niet overgelegd, wat leidde tot de afwijzing van hun aanvraag voor de AIO-aanvulling. De Raad voor de Rechtspraak heeft in hoger beroep de eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam bevestigd, waarin het beroep van appellante ongegrond werd verklaard. Appellante stelde dat de Svb niet bevoegd was om onderzoek in Turkije te verrichten zonder toestemming van de Turkse autoriteiten, en dat dit in strijd was met de privacywetgeving en artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De Raad oordeelde echter dat er geen regels zijn die vereisen dat bewijs verkregen door Nederlandse bestuursorganen naar Turks recht rechtmatig moet zijn. De Raad bevestigde dat de inbreuk op het privéleven gerechtvaardigd was en dat de beroepsgronden van appellante niet slagen. De uitspraak werd gedaan op 11 juni 2019.

Uitspraak

17.7788 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 1 november 2017, 16/7662 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 11 juni 2019
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E. Kaya, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft, desgevraagd, de Raad bij brief van 10 december 2018 laten weten in de uitspraak van 1 oktober 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2911, geen aanleiding te zien om haar gronden in hoger beroep te wijzigen dan wel aan te vullen.
Appellante heeft toestemming gegeven om de zaak zonder zitting af te doen. De Svb heeft niet binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord. Vervolgens heeft de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante en haar op 8 november 2016 overleden echtgenoot [naam X] (X) ontvingen in de periode van 1 januari 2007 tot 1 juni 2015 - met enkele onderbrekingen - bijstand, laatstelijk van de Svb op grond van de Participatiewet (PW) in de vorm van een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) naar de norm voor gehuwden.
1.2.
Bij besluit van 29 januari 2016 heeft de Svb een aanvraag van appellante en X afgewezen om een AIO-aanvulling op de grond dat zij weigerden hun Kimlik-nummers over te leggen. Deze nummers waren opgevraagd in verband het starten van een (controle) onderzoek met betrekking tot eventueel vermogen van appellante en X in Turkije omdat zij jaarlijks voor lange perioden naar Turkije gingen. Naar aanleiding van het voorgaande heeft het Bureau Attaché voor Sociale Zaken van de Nederlandse Ambassade in Ankara, Turkije
(Bureau Attaché), in opdracht van de Svb en met tussenkomst van het Internationaal Bureau Fraude van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (IBF), onderzoek laten verrichten naar bezit van onroerende zaken van appellante en X in Turkije. De bevindingen van dat onderzoek zijn neergelegd in een rapportage van 20 juni 2016. Uit die rapportage komt het volgende naar voren. Uit de gegevens van de afdeling onroerende zaakbelasting (OZB) van de gemeente Ortahisar bleek dat op naam van X tot 20 augustus 2013 een onroerende zaak geregistreerd heeft gestaan op het adres Adnan Kahveci Mah. Bordo Sokak, Ortahisar, Trabzon. Een lokale makelaar heeft de actuele waarde van deze onroerende zaak getaxeerd op € 42.406,- en op de datum van overdracht aan de zoon van appellante en X op
100.000,- Turkse Lira (omgerekend € 38.462,-).
1.3.
De Svb heeft in de onderzoeksresultaten aanleiding gezien om bij besluiten van 10 augustus 2016, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 3 november 2016
(bestreden besluit), de AIO-aanvulling van appellante en X in te trekken over de periode van
1 januari 2007 tot en met 31 mei 2015 en de gemaakte kosten van bijstand over die periode tot een bedrag van € 40.166,82 van appellante en X terug te vorderen. Aan deze besluitvorming heeft de Svb ten grondslag gelegd dat appellante en X in deze periode beschikten over vermogen boven de voor hen geldende vermogensgrens.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ten aanzien van X niet-ontvankelijk en ten aanzien van appellante ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd voor zover haar beroep ongegrond is verklaard. Appellante heeft daarbij het in beroep ingenomen standpunt herhaald, erop neerkomend dat de Svb niet bevoegd was onderzoek in Turkije te verrichten bij gebrek aan expliciete toestemming van de Turkse autoriteiten hiervoor. Dit volgt volgens appellante uit artikel 20 van de Turkse Grondwet en de artikelen 135 tot en met 137 van het Turkse Wetboek van Strafrecht. Tevens is sprake van strijd met de Turkse wetgeving ter bescherming van de privacy. Voorts heeft appellante aangevoerd dat de Svb met het onderzoek door het Bureau Attaché een onaanvaardbare inbreuk vormt op het recht op eerbiediging van het privéleven als bedoeld in artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Het voorgaande leidt volgens appellante tot de conclusie dat de Svb zich bij de besluitvorming niet heeft mogen baseren op de onderzoeksbevindingen zoals neergelegd in het rapport van het Bureau Attaché.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Strijd met Turkse wetgeving
4.1.
In zijn uitspraak van 1 oktober 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2911, heeft de Raad overwogen dat geen regel van Nederlands recht, daaronder begrepen verdragenrecht, voorschrijft dat bewijs, vergaard door, in opdracht of onder verantwoordelijkheid van Nederlandse bestuursorganen, naar Turks recht rechtmatig moet zijn verkregen. Op grond van het Nederlandse recht dient wel, indien daartoe gronden worden opgeworpen, de toets te worden aangelegd of het gebruik van dat bewijs niet in strijd is met regels van internationaal verdragenrecht of anderszins indruist tegen wat van een behoorlijk bestuursorgaan mag worden verwacht. De door appellante aangevoerde gronden zijn dezelfde die betrokkenen in de hiervoor genoemde uitspraak hebben aangevoerd. In die uitspraak is de Raad gemotiveerd op die beroepsgronden ingegaan en heeft die verworpen. Appellante is gewezen op deze rechtspraak en heeft, hoewel daarom is verzocht, hierop niet inhoudelijk gereageerd. De Raad ziet geen aanleiding om in deze zaak anders te oordelen dan in genoemde uitspraak.
Schending artikel 8 van het EVRM
4.2.
In de uitspraak van 1 oktober 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2914, rechtsoverweging 4.4, heeft de Raad uitvoerig gemotiveerd op grond waarvan hij tot het oordeel komt dat het onderzoek door Bureau Attaché, zoals ook in het onderhavige geval is geschied, voldoet aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit, zodat de inbreuk op het respect voor het privéleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM, gerechtvaardigd was. Geen aanleiding bestaat om in dit geval tot een ander oordeel te komen.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat de beroepsgronden, erop neerkomend dat de onderzoeksgegevens uit het onderzoek in Turkije onrechtmatig zijn verkregen, niet slagen. Hieruit vloeit voort dat het hoger beroep ook niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte, in tegenwoordigheid van
R.B.E. van Nimwegen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
11 juni 2019.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
(getekend) R.B.E. van Nimwegen
md