ECLI:NL:CRVB:2019:2248
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake WAO-uitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, woonachtig in Marokko, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 25 januari 2018, waarin werd meegedeeld dat er geen reden was om terug te komen op een eerder besluit van 27 oktober 2004, waarbij zijn aanvraag voor een WAO-uitkering was afgewezen. Het bezwaar van de appellant tegen dit besluit werd ongegrond verklaard.
De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard, omdat de beroepsgronden niet tijdig waren ingediend. De appellant had op 2 mei 2018 beroep ingesteld zonder de gronden van het beroep te vermelden. De rechtbank had de appellant vervolgens de gelegenheid gegeven om binnen vier weken de gronden in te dienen, maar de appellant voldeed hier niet aan. De termijn om gronden in te dienen liep af op 31 mei 2018, maar de appellant diende pas op 5 juli 2018 een brief in, die buiten de gestelde termijn viel.
In hoger beroep voerde de appellant aan dat hij het niet eens was met de uitspraak van de rechtbank, omdat hij ziek was en volledig arbeidsongeschikt. Het Uwv pleitte voor bevestiging van de aangevallen uitspraak. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het beroep niet-ontvankelijk was, omdat de appellant niet had voldaan aan de vereisten van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.
Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van M. Graveland als griffier.