ECLI:NL:CRVB:2019:2248

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 juli 2019
Publicatiedatum
11 juli 2019
Zaaknummer
18/6137 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake WAO-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, woonachtig in Marokko, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 25 januari 2018, waarin werd meegedeeld dat er geen reden was om terug te komen op een eerder besluit van 27 oktober 2004, waarbij zijn aanvraag voor een WAO-uitkering was afgewezen. Het bezwaar van de appellant tegen dit besluit werd ongegrond verklaard.

De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard, omdat de beroepsgronden niet tijdig waren ingediend. De appellant had op 2 mei 2018 beroep ingesteld zonder de gronden van het beroep te vermelden. De rechtbank had de appellant vervolgens de gelegenheid gegeven om binnen vier weken de gronden in te dienen, maar de appellant voldeed hier niet aan. De termijn om gronden in te dienen liep af op 31 mei 2018, maar de appellant diende pas op 5 juli 2018 een brief in, die buiten de gestelde termijn viel.

In hoger beroep voerde de appellant aan dat hij het niet eens was met de uitspraak van de rechtbank, omdat hij ziek was en volledig arbeidsongeschikt. Het Uwv pleitte voor bevestiging van de aangevallen uitspraak. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het beroep niet-ontvankelijk was, omdat de appellant niet had voldaan aan de vereisten van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van M. Graveland als griffier.

Uitspraak

18.6137 WAO

Datum uitspraak: 11 juli 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam
van 23 oktober 2018, 18/3231 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (Marokko) (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Met toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 25 januari 2018 heeft het Uwv aan appellant meegedeeld geen reden te zien om terug te komen van het besluit van 27 oktober 2004 waarbij is geweigerd om een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen. Het bezwaar van appellant tegen het besluit van 25 januari 2018 is bij besluit van 26 maart 2018 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat appellant de beroepsgronden niet tijdig heeft ingediend. Appellant heeft op 2 mei 2018 beroep ingesteld zonder vermelding van de gronden van het beroep. De rechtbank heeft appellant bij aangetekende brief van 3 mei 2018 verzocht om binnen vier weken na de datum van verzending van die brief de gronden van beroep in te dienen. Daarbij is appellant erop gewezen dat zijn beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard indien hij niet binnen de gestelde termijn aan dit verzoek heeft voldaan. De termijn om gronden in te dienen liep af op 31 mei 2018. Appellant heeft op 5 juli 2018 een op 26 juni 2016 gedateerde brief ingediend. Dit is buiten de gestelde termijn.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij het niet eens is met de aangevallen uitspraak omdat hij ziek is en daardoor volledig arbeidsongeschikt is. Zijn aanvraag om een WAO-uitkering is door het Uwv ten onrechte afgewezen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 6:5 van de Awb is geregeld aan welke vereisten een bezwaar- of beroepschrift ten minste moet voldoen. Op grond van het eerste lid, aanhef en onder d, van dit artikel dient een beroepschrift de gronden van het beroep te bevatten. Op grond van artikel 6:6 van de Awb kan het beroep niet-ontvankelijk worden verklaard, indien niet is voldaan aan artikel 6:5 van de Awb of enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het beroep, mits de indiener gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
4.2.
Vaststaat dat het beroepschrift geen gronden bevatte. De rechtbank heeft appellant bij aangetekende brief van 3 mei 2018 in de gelegenheid gesteld dit verzuim binnen vier weken te herstellen. Appellant heeft binnen deze termijn geen beroepsgronden ingediend. Er is niet gebleken van omstandigheden die de overschrijding van de gestelde termijn zouden kunnen rechtvaardigen. De rechtbank was daarom op grond van artikel 6:6 van de Awb bevoegd het beroep niet-ontvankelijk te verklaren. Appellant heeft hiertegen niets aangevoerd. Het hoger beroep treft dan ook geen doel.
4.3.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht het beroep van appellant niet‑ontvankelijk verklaard. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van M. Graveland als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2019.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) M. Graveland

VC