ECLI:NL:CRVB:2019:2274
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Onterecht in mindering brengen van gezinsbijstand bij berekening beslagvrije voet
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de berekening van de beslagvrije voet van betrokkene, die een WGA-uitkering ontvangt. Betrokkene ontving gezinsbijstand in aanvulling op zijn WIA-uitkering, maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had ten onrechte de helft van deze gezinsbijstand in mindering gebracht bij de berekening van de beslagvrije voet. De rechtbank Gelderland had eerder geoordeeld dat er geen sprake was van eigen inkomsten van de echtgenote van betrokkene die gelijk zijn aan of hoger dan 45% van de bijstandsnorm voor een echtpaar. Het Uwv heeft in hoger beroep niet onderbouwd dat deze vaststelling onjuist was. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de gezinsbijstand niet als inkomen van de partner mocht worden aangemerkt bij de berekening van de beslagvrije voet. De Raad veroordeelde het Uwv in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag van € 1.024,- en legde een griffierecht van € 501,- op. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldige berekeningen bij het vaststellen van de beslagvrije voet en de rol van gezinsbijstand hierin.