ECLI:NL:CRVB:2019:2328
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- O.L.W.H.I. Korte
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor premie aanvullende ziektekostenverzekering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. Appellante had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand op basis van de Participatiewet (PW) voor de kosten van de premie van haar aanvullende ziektekostenverzekering. Het college van burgemeester en wethouders van Pekela had deze aanvraag afgewezen, omdat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat er bijzondere feiten en omstandigheden waren die het verstrekken van bijzondere bijstand noodzakelijk maakten. De rechtbank had het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.
De Raad heeft vastgesteld dat appellante op 13 januari 2015 een aanvraag om bijzondere bijstand had ingediend. Het college had eerder al bijzondere bijstand verstrekt in de vorm van een collectieve zorgverzekering. De Raad oordeelde dat de kosten van de premies voor een aanvullende ziektekostenverzekering niet tot de noodzakelijke kosten van het bestaan behoren, zoals gedefinieerd in artikel 35 van de PW. Appellante had aangevoerd dat de afschaffing van een eerdere vergoeding haar in een moeilijke positie had gebracht, maar de Raad oordeelde dat de ontvangen collectiviteitskorting op de zorgverzekering voldoende was om de kosten te dekken.
Uiteindelijk concludeerde de Raad dat appellante niet had aangetoond dat er bijzondere omstandigheden waren die haar aanvraag voor bijzondere bijstand rechtvaardigden. De afwijzing van het college werd dan ook terecht gehandhaafd, en het hoger beroep van appellante werd verworpen. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 9 juli 2019.