ECLI:NL:CRVB:2019:2328

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 juli 2019
Publicatiedatum
16 juli 2019
Zaaknummer
17/3802 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • O.L.W.H.I. Korte
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor premie aanvullende ziektekostenverzekering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. Appellante had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand op basis van de Participatiewet (PW) voor de kosten van de premie van haar aanvullende ziektekostenverzekering. Het college van burgemeester en wethouders van Pekela had deze aanvraag afgewezen, omdat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat er bijzondere feiten en omstandigheden waren die het verstrekken van bijzondere bijstand noodzakelijk maakten. De rechtbank had het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.

De Raad heeft vastgesteld dat appellante op 13 januari 2015 een aanvraag om bijzondere bijstand had ingediend. Het college had eerder al bijzondere bijstand verstrekt in de vorm van een collectieve zorgverzekering. De Raad oordeelde dat de kosten van de premies voor een aanvullende ziektekostenverzekering niet tot de noodzakelijke kosten van het bestaan behoren, zoals gedefinieerd in artikel 35 van de PW. Appellante had aangevoerd dat de afschaffing van een eerdere vergoeding haar in een moeilijke positie had gebracht, maar de Raad oordeelde dat de ontvangen collectiviteitskorting op de zorgverzekering voldoende was om de kosten te dekken.

Uiteindelijk concludeerde de Raad dat appellante niet had aangetoond dat er bijzondere omstandigheden waren die haar aanvraag voor bijzondere bijstand rechtvaardigden. De afwijzing van het college werd dan ook terecht gehandhaafd, en het hoger beroep van appellante werd verworpen. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 9 juli 2019.

Uitspraak

17.3802 PW

Datum uitspraak: 9 juli 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
5 april 2017, 16/3283 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Pekela (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.G.H. van der Kolk, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Mr. E.P. Groot, advocaat, heeft zich als opvolgend gemachtigde gesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 oktober 2018. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Groot. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door B.P. Brouwer.
Na de zitting is het onderzoek heropend, omdat het onderzoek niet volledig is geweest.
Op verzoek van de Raad hebben het college en appellante, onderscheidenlijk op
10 december 2018 en 11 december 2018 nadere stukken ingediend en vragen van de Raad beantwoord.
Appellante heeft op 4 maart 2019 aanvullende vragen van de Raad beantwoord.
Het college heeft op 22 maart 2019 aanvullende vragen van de Raad beantwoord.
Appellante heeft toestemming gegeven een nader onderzoek ter zitting achterwege te laten. Het college heeft niet binnen de gestelde termijn te kennen gegeven gebruik te willen maken van het recht om ter nadere zitting te worden gehoord, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante heeft op 13 januari 2015, voor zover van belang, een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand ingevolge de Participatiewet (PW) voor de kosten van de premie van de aanvullende ziektekostenverzekering.
1.2.
Bij (herzien) besluit van 20 april 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van
19 juli 2016 (bestreden besluit) heeft het college de aanvraag afgewezen. Het college heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat in haar geval sprake is van bijzondere feiten en omstandigheden die het verstrekken van bijzondere bijstand voor de kosten van de aanvullende ziektekostenverzekering noodzakelijk maken.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 35, eerste lid, van de PW is bepaald dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, van de PW niet van toepassing zijn. Het college bepaalt het begin en de duur van de periode waarover het vermogen en het inkomen in aanmerking wordt genomen.
4.2.
In het derde lid van artikel 35 van de PW is bepaald dat in afwijking van het eerste lid bijzondere bijstand ook aan een persoon kan worden verleend in de vorm van een collectieve aanvullende zorgverzekering of in de vorm van een tegemoetkoming in de kosten van de premie van een dergelijke verzekering zonder dat wordt nagegaan of ten aanzien van die persoon de kosten van die verzekering of die premie ook daadwerkelijk noodzakelijk zijn of gemaakt zijn.
4.3.
Appellante heeft aangevoerd dat het college de aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van de premie voor de aanvullende ziektekostenverzekering ten onrechte heeft afgewezen, omdat de vergoeding die zij eerder ontving ingevolge de Wet tegemoetkoming chronische zieken en gehandicapten is afgeschaft. Omdat de basisverzekering de behoefte aan fysiotherapie die voor appellante noodzakelijk is niet vergoedt, heeft appellante een aanvullende ziektekostenverzekering afgesloten die veertig fysiotherapiebehandelingen vergoedt. Ter zitting van de Raad heeft appellante verklaard dat het gaat om een vergoeding van € 45,- per maand, waarvoor zij bijzondere bijstand heeft aangevraagd.
4.4.
Volgens vaste rechtspraak, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 12 september 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3108, behoren de kosten van de premies voor een aanvullende ziektekostenverzekering niet tot de noodzakelijke kosten van het bestaan in de zin van artikel 35, eerste lid, van de PW. Nu appellante een aanvraag heeft gedaan om bijzondere bijstand, ligt het in beginsel op haar weg om aannemelijk te maken dat sprake is van bijzondere individuele omstandigheden op grond waarvan de - extra - kosten van een aanvullende ziektekostenverzekering in dit geval toch als noodzakelijk zijn aan te merken.
4.5.
Appellante heeft bij brief van 11 december 2018 een afschrift van haar zorgpolis van 2015 bij Menzis overgelegd. Op deze zorgpolis staan bedragen vermeld die appellante aan premie per maand is verschuldigd en wat het bedrag aan collectiviteitskorting is:
Premie Collectiviteitskorting
- Basisverzekering Zorgverzorgd € 104,25 € 6,26
- Aanvullende verzekering GarantVerzorgd 3 + G1 41,65 4,57
- Verzekering Eigen Risico 29,69 29,69
- Tandartsverzekering 17,95 1,62
_______ ______
Totaal premie € 193,54 € 42,14
Blijkens deze polis is appellante € 193,54 per maand verschuldigd aan premie. Zij ontvangt een collectiviteitskorting van € 42,14 en is uiteindelijk een bedrag van € 151,40 per maand verschuldigd. De door appellante ontvangen collectiviteitskorting is hoger dan de kosten van de aanvullende verzekering van appellante. Dit komt voor het grootste deel door de 100% korting op de premie van de verzekering van het eigen risico die verbonden is met de keuze voor de aanvullende verzekering GarantVerzorgd 3.
4.6.
Bij brief van 10 december 2018 heeft het college te kennen gegeven dat de door het college bij Menzis voor onder meer bijstandsgerechtigden geregelde collectieve zorgverzekering moet worden gezien als categoriale bijzondere bijstand als bedoeld in artikel 35, derde lid, van de PW. Hiermee heeft het college, naar de Raad begrijpt, bedoeld dat de bijzondere bijstand voor de aangeboden gewone en aanvullende zorgverzekering verstrekt wordt in de vorm van een tegemoetkoming in de premie, de hiervoor genoemde collectiviteitskorting. De Raad vindt hiervoor steun in wat de gemeente Pekela op haar website heeft opgenomen onder het hoofdstuk Collectieve zorgverzekering. Op de website wordt uitleg gegeven over de collectieve zorgverzekering, welke is samengesteld bij Menzis, en over de korting op de verzekering, de pakketten en de vergoedingen.
4.7.
Uit wat in 4.5 en 4.6 is overwogen, leidt de Raad af, dat appellante feitelijk gecompenseerd wordt voor de kosten voor aanvullende ziektekostenverzekering door de ontvangen collectiviteitskorting op het gehele pakket. Gelet hierop heeft appellante met de enkele stelling dat zij de aanvullende verzekering nodig heeft in verband met noodzakelijke behandelingen en dat de vergoeding daarvan is afgeschaft, in het licht van het feit dat zij door tussenkomst van het college over die aanvullende verzekering kan beschikken zonder meer geld uit te geven, niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van bijzondere omstandigheden als onder 4.4 bedoeld. Het college heeft de aanvraag om bijzondere bijstand dan ook terecht afgewezen.
4.8.
Uit 4.7 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.W.H.I. Korte, in tegenwoordigheid van L.V. van Donk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2019.
(getekend) O.L.W.H.I. Korte
De griffier is verhinderd te ondertekenen.