ECLI:NL:CRVB:2017:3108

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 september 2017
Publicatiedatum
12 september 2017
Zaaknummer
16/1769 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijzondere bijstand voor kosten premie aanvullende ziektekostenverzekering door gemeente Den Haag

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 september 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Den Haag. De appellant, die sinds 16 april 2011 bijstand ontvangt, had bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van een aanvullende zorgverzekering. Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag heeft deze aanvraag afgewezen, met als argument dat de gemeente beleid heeft ontwikkeld dat alleen inwoners met een inkomen tot 130% van het minimumloon in staat stelt deel te nemen aan een collectieve zorgverzekering, waarvan een deel van de premie door de gemeente wordt vergoed. De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft de appellant betoogd dat hij door de beleidsregels van de gemeente wordt uitgesloten van een tegemoetkoming in de premie van een aanvullende ziektekostenverzekering. De Raad heeft echter geoordeeld dat het college met zijn beleid niet buiten de grenzen van een redelijke beleidsbepaling is getreden. De Raad heeft vastgesteld dat artikel 35, derde lid, van de Participatiewet (PW) een 'kan-bepaling' is, wat betekent dat het college de bevoegdheid heeft om bijzondere bijstand te verlenen in specifieke gevallen. De Raad heeft geconcludeerd dat de appellant niet kan worden gelijkgesteld aan degenen die deelnemen aan de collectieve zorgverzekering, omdat deelname aan deze verzekering een voorwaarde is voor het verkrijgen van een tegemoetkoming.

De Raad heeft ook opgemerkt dat de kosten van de premies voor een aanvullende ziektekostenverzekering niet als noodzakelijke kosten van het bestaan worden beschouwd volgens de geldende rechtspraak. De appellant heeft niet aangetoond dat er bijzondere individuele omstandigheden zijn die zijn aanvraag voor bijzondere bijstand rechtvaardigen. Daarom heeft de Raad het hoger beroep van de appellant afgewezen en de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd.

Uitspraak

16.1769 PW

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
3 maart 2016, 15/6499 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)
Datum uitspraak: 12 september 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellant hebben mr. L. Orie en mr. M.L.M. Klinkhamer hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 augustus 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Klinkhamer. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
M.J. Logan.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontvangt sinds 16 april 2011 bijstand, laatstelijk op grond van de Participatiewet (PW) naar de norm voor een alleenstaande.
1.2.
Op 2 april 2015 heeft appellant bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van een aanvullende zorgverzekering. Bij besluit van 30 april 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 31 augustus 2015 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag van appellant afgewezen. Het college heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat de gemeente Den Haag in haar beleid ter uitwerking van artikel 35, derde lid, van de PW uitsluitend ervoor heeft gekozen inwoners van de gemeente Den Haag met een inkomen tot 130% van het minimumloon te laten deelnemen aan een collectieve zorgverzekering, waarvan een deel van de premie door de gemeente wordt vergoed. In het beleid is verder expliciet bepaald dat geen bijzondere bijstand wordt verstrekt voor de kosten van een zorgverzekering, ongeacht of dit een basisverzekering of een aanvullende verzekering is.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 35, eerste lid, van de PW is bepaald dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, van de PW niet van toepassing zijn. Het college bepaalt het begin en de duur van de periode waarover het vermogen en het inkomen in aanmerking wordt genomen.
4.2.
In het derde lid van artikel 35 van de PW is bepaald dat in afwijking van het eerste lid bijzondere bijstand ook aan een persoon kan worden verleend in de vorm van een collectieve aanvullende zorgverzekering of in de vorm van een tegemoetkoming in de kosten van de premie van een dergelijke verzekering zonder dat wordt nagegaan of ten aanzien van die persoon de kosten van die verzekering of die premie ook daadwerkelijk noodzakelijk zijn of gemaakt zijn.
4.3.
De gemeente Den Haag heeft artikel 35, derde lid, van de PW nader uitgewerkt in de Beleidsregels minimavoorzieningen en bijzondere bijstand 2015 (beleidsregels). In artikel 8 van de beleidsregels staat dat een belanghebbende recht heeft op deelname aan de collectieve zorgverzekering van Iza-Cura Den Haag (Iza-Cura) of Azivo Den Haag (Azivo) en op een voorziening van het college hierbij zoals bedoeld in artikel 35, derde lid, van de PW, als het huishoudinkomen niet hoger is dan 130% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm.
4.4.
Voor 2015 heeft de gemeente Den Haag afspraken gemaakt met twee zorgverzekeraars. Inwoners uit [plaatsnaam] met een laag inkomen kunnen kiezen tussen Iza-Cura en Azivo. De aangeboden collectieve zorgverzekeringen bestaan uit een basisverzekering en aanvullende verzekering waarbij het eigen risico volledig is meeverzekerd. Afhankelijk van het inkomen van de verzekerde betaalt de gemeente € 10,-, € 20,-, of € 30,- van de maandelijkse premie.
4.5.
Het hoger beroep van appellant komt in essentie erop neer dat hij door de beleidsregels wordt buitengesloten van een tegemoetkoming in de premie van een aanvullende ziektekostenverzekering. Appellant wil in aanmerking kunnen komen voor een tegemoetkoming net zoals diegenen die wel deelnemen aan de collectieve zorgverzekering van Iza-Cura of Azivo. Dit betoog slaagt niet. Daartoe is het volgende redengevend.
4.6.
Artikel 35, derde lid, van de PW, is, gelet op de tekst, een zogeheten ‘kan-bepaling’. Op grond van dit artikellid heeft het college de bevoegdheid om in afwijking van artikel 35, eerste lid, van de PW in de in het derde lid genoemde gevallen bijzondere bijstand te verlenen. Met artikel 8 van de beleidsregels heeft het college nader invulling gegeven aan artikel 35, derde lid, van de PW, dat handelt over een specifieke vorm van categoriale bijzondere bijstand. Niet gezegd kan worden dat het college met dit beleid buiten de grenzen van een redelijke beleidsbepaling is getreden. Daarbij is van belang dat belanghebbenden een keuzevrijheid hebben om deel te nemen aan de door het college aangeboden collectieve verzekering. Voor zover appellant heeft betoogd dat hij aanspraak heeft op een tegemoetkoming in de kosten van de premie voor een aanvullende verzekering net zoals diegenen die deelnemen aan de door het college aangeboden collectieve verzekering, slaagt dit betoog niet omdat geen sprake is van gelijke gevallen. Appellant neemt nu juist niet deel aan de door het college aangeboden collectieve verzekering, die een in het beleid geformuleerde voorwaarde vormt om in aanmerking te kunnen komen voor een tegemoetkoming.
4.7.
Appellant heeft ten slotte betoogd dat hij op grond van artikel 35, eerste lid, van de PW in aanmerking had moeten worden gebracht voor bijzondere bijstand. Dit betoog slaagt niet. Volgens vaste rechtspraak, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 13 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4764, die zijn gelding heeft behouden onder de PW, behoren de kosten van de premies voor een aanvullende ziektekostenverzekering niet tot de noodzakelijke kosten van het bestaan in de zin van artikel 35, eerste lid, van de WWB. Nu appellant heeft gevraagd om bijzondere bijstand, ligt het in beginsel op zijn weg om aannemelijk te maken dat sprake is van bijzondere individuele omstandigheden op grond waarvan de - extra - kosten van een aanvullende ziektekostenverzekering toch als noodzakelijk zijn aan te merken. Zoals ter zitting door appellant erkend, heeft hij het bestaan van dergelijke bijzondere individuele omstandigheden niet onderbouwd. Daarmee heeft hij deze bijzondere omstandigheden niet aannemelijk gemaakt.
4.8.
Uit 4.6 en 4.7 volgt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen als voorzitter en M. Hillen en Y.J. Klik als leden, in tegenwoordigheid van J. Tuit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 september 2017.
(getekend) P.W. van Straalen
(getekend) J. Tuit

HD