ECLI:NL:CRVB:2019:2333

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 juli 2019
Publicatiedatum
16 juli 2019
Zaaknummer
19/63 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.T.H. Zimmerman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit college van burgemeester en wethouders van Amsterdam inzake toekenning bijstand

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 juli 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Het betreft een nader besluit na een eerdere uitspraak van de Raad, waarin het college was opgedragen een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van de appellant tegen een eerder besluit. De appellant had bijstand aangevraagd voor de periode van 18 mei 2016 tot 17 september 2016, maar het college had hem slechts bijstand toegekend tot 17 september 2016, omdat hij vanaf die datum aan het werk was gegaan.

De appellant heeft in zijn beroep aangevoerd dat hij in september en oktober 2016 niet had gewerkt en aanspraak maakte op bijstand tot 1 november 2016. De Raad overweegt dat de bewijslast voor bijstandbehoevendheid in beginsel op de aanvrager rust. De appellant heeft tijdens de zitting verklaard dat hij op 17 september 2016 is gaan werken, wat zijn aanspraak op bijstand tot die datum verklaart. De Raad oordeelt dat de appellant zijn stelling dat hij in september en oktober 2016 geen inkomen heeft gehad, niet met verifieerbare gegevens heeft onderbouwd.

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond, omdat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het bestreden besluit. De uitspraak is openbaar gedaan en er is geen proceskostenveroordeling opgelegd. De griffier en het lid van de enkelvoudige kamer hebben de uitspraak ondertekend.

Uitspraak

19.63 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam van 28 juni 2018
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
Datum uitspraak: 9 juli 2019
Zitting heeft: J.T.H. Zimmerman als lid van de enkelvoudige kamer
Griffier: S.H.H. Slaats
Appellant is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. D.A. Ahmed.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Bij uitspraak van 12 juni 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1789, heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 6 oktober 2016, 16/5513 en 16/5493 vernietigd, het beroep gegrond verklaard, het besluit van 27 juli 2016 vernietigd en het college opgedragen een nieuwe beslissing op het bezwaar van appellant tegen het besluit van 29 juni 2016 te nemen en met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht bepaald dat tegen het door het college nieuw te nemen besluit slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld.
Het college heeft ter uitvoering van de uitspraak van de Raad op 28 juni 2018 een nieuw besluit genomen (bestreden besluit). Daarbij heeft het college het bezwaar van appellant gegrond verklaard, het besluit van 29 juni 2016 ingetrokken (lees: herroepen) en aan hem over de periode van 18 mei 2016 tot 17 september 2016 bijstand toegekend, omdat appellant vanaf 17 september 2016 aan het werk is.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Appellant heeft aangevoerd dat hij zowel de gehele maand september als de maand oktober 2016 niet heeft gewerkt en geen inkomen heeft gegenereerd en dat hij in ieder geval aanspraak maakt op bijstand tot
1 november 2016. Deze beroepsgrond slaagt niet. Daartoe wordt het volgende overwogen. Bij aanvragen om bijstand rust de bewijslast van de bijstandbehoevendheid in beginsel op de aanvrager zelf. De aanvrager dient duidelijkheid te verschaffen over zijn woon-, leef- en inkomenssituatie, zo nodig ook over de periode voorafgaand aan de bijstandsaanvraag. Appellant heeft tijdens de behandeling van het hoger beroep ter zitting van de Raad op
20 maart 2018 verklaard dat hij vanaf 17 september 2016 is gaan werken en dat hij dit nog goed weet, omdat het vier dagen na zijn verjaardag was en het zijn eerste opdracht als zelfstandige was die hij binnenhaalde. Het college heeft hem daarom tot die datum bijstand toegekend. Appellant heeft zijn stelling in beroep dat hij in september en oktober 2016 niet heeft gewerkt en geen inkomsten heeft genoten, ondanks een aankondiging daarvan, niet met verifieerbare gegevens onderbouwd.
Evenmin bestaat aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen.
Hieruit volgt dat het beroep ongegrond moet worden verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) S.H.H. Slaats (getekend) J.T.H. Zimmerman