ECLI:NL:CRVB:2019:2351
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Bepaling eerste dag arbeidsongeschiktheid en recht op ZW-uitkering na beëindiging WW-uitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vraag of appellant recht heeft op een ZW-uitkering. De appellant, die eerder een WW-uitkering ontving, had zich met terugwerkende kracht ziek gemeld vanwege alcoholproblematiek. Het Uwv had geweigerd om hem een ZW-uitkering toe te kennen, omdat er volgens hen geen sprake was van arbeidsongeschiktheid in de relevante periode. De rechtbank Amsterdam had het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard.
De Raad oordeelde dat de eerste dag van arbeidsongeschiktheid terecht was vastgesteld op halverwege februari 2013. Appellant had niet aannemelijk gemaakt dat hij al op 31 januari 2013 was opgenomen voor zijn alcoholverslaving. De Raad benadrukte dat een verslaving op zich niet als ziekte wordt aangemerkt, tenzij er sprake is van objectiveerbare medische beperkingen of een klinische opname. De Raad volgde de argumentatie van het Uwv en concludeerde dat appellant niet in staat was om zijn arbeidsongeschiktheid eerder vast te stellen dan de door het Uwv bepaalde datum.
De uitspraak bevestigt dat het risico van een laattijdige ziekmelding bij de aanvrager ligt en dat appellant niet heeft kunnen aantonen dat hij binnen de geldende nawerking van de ZW ongeschikt was tot werken. De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.