Uitspraak
17 8136 WW, 18/3374 WW
20 november 2017, 17/955 (aangevallen uitspraak 1) en 8 mei 2018, 17/7005 (aangevallen uitspraak 2).
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
23 november 2009 tot en met 23 mei 2010 met behoud van zijn WW-uitkering van start te gaan met een eigen bedrijf. Na afloop van de startperiode, per 24 mei 2010, heeft appellant zijn werkzaamheden als zelfstandige fulltime voortgezet en deze verrichte werkzaamheden niet doorgegeven aan het Uwv.
WW-uitkering heeft ontvangen vanaf 24 mei 2010 omdat appellant werkzaamheden als zelfstandige heeft verricht. De WW-uitkering is daarom beëindigd met ingang van
18 februari 2011. In de beslissing op bezwaar van 10 februari 2016 heeft het Uwv dit besluit gehandhaafd. De rechtbank Den Haag heeft in een uitspraak van 6 oktober 2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:12038, het beroep van appellant tegen de beslissing op bezwaar van 10 februari 2016 ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak heeft appellant hoger beroep bij de Raad ingesteld. In dit hoger beroep, zaak 16/7000 WW, zal heden gelijktijdig worden beslist.
30 april 2015 vastgesteld op € 108,06. Daartegen heeft appellant bezwaar gemaakt en een verzoek tot kwijtschelding gedaan. Bij beslissing op bezwaar van 20 oktober 2015 is dit bezwaar gegrond verklaard en de aflossingscapaciteit vastgesteld op € 55,42 per maand. Daarnaast heeft Uwv in een besluit van 21 oktober 2015 bepaald dat appellant niet in aanmerking komt voor kwijtschelding omdat appellant pas na verloop van drie jaar in aanmerking kan komen voor kwijtschelding.
4.2. Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraken 1 en 2 bepleit.
12 maanden, nadat uitstel van betaling is verleend, behoeft de schuldenaar zijn vermogen niet aan te wenden.
de overwaarde niet te gelde kan maken is niet gebleken. Het enkel stellen dat hem geen hypotheek zal worden vertrekt zonder zijn standpunt nader met stukken te onderbouwen is daartoe niet voldoende.