ECLI:NL:CRVB:2019:2391

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 juli 2019
Publicatiedatum
22 juli 2019
Zaaknummer
19/2493 WIA-VV-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening in het kader van WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft verzoekster hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarbij haar beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Het Uwv had eerder een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, maar herzag dit besluit later, wat leidde tot een geschil over de mate van arbeidsongeschiktheid. Verzoekster heeft een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend, omdat zij in financiële nood verkeert door de vaststelling van haar arbeidsongeschiktheid. De voorzieningenrechter heeft het verzoek beoordeeld aan de hand van de vereisten van formele en materiële connexiteit, zoals vastgelegd in de Algemene wet bestuursrecht. Het verzoek om een voorlopige voorziening is niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen connexiteit was tussen de gevorderde voorziening en het in de bodemprocedure voorliggende geschil. De Raad heeft geoordeeld dat de besluiten van het Uwv zelfstandige beoordelingen omvatten die niet konden worden meegenomen in de beoordeling van het verzoek. De beslissing is openbaar uitgesproken en de proceskosten zijn niet toegewezen.

Uitspraak

19.2493 WIA-VV-PV

Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening
Partijen:
[Verzoeker] te [woonplaats] (België) (verzoekster)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 1 juli 2019
Zitting heeft: I.M.J. Hilhorst-Hagen
Griffier: M.A.E. Lageweg
Ter zitting zijn verschenen: mr. S.L.M. van Venrooij, advocaat, namens verzoekster en
mr. G.A. Vermeijden namens het Uwv.
Verzoekster heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 19 december 2018, 18/1634 (aangevallen uitspraak) en tevens een verzoek om een voorlopige voorziening gedaan.
De voorzieningenrechter heeft het onderzoek gesloten en bepaald dat mondeling uitspraak wordt gedaan op het verzoek om voorlopige voorziening.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1. Het Uwv heeft verzoekster bij besluit van 11 september 2017 met ingang van
16 augustus 2017 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 43,14%.
2. Bij besluit van 25 april 2018 (bestreden besluit) heeft het Uwv het besluit van 11 september 2017 herroepen, het bezwaar van verzoekster tegen dat besluit gegrond verklaard en de mate van arbeidsongeschiktheid van verzoekster met ingang van 16 augustus 2017 vastgesteld op 57,99%.
3. Bij besluit van 17 oktober 2018 heeft het Uwv vastgesteld dat de uitkering van verzoekster niet wijzigt omdat de mate van arbeidsongeschiktheid onveranderd 57,99% is.
4. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
5. Bij besluit van 21 mei 2019 heeft het Uwv verzoekster met ingang van 16 augustus 2019 een WGA-vervolguitkering toegekend gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%.
6. Bij besluit van 23 mei 2019 heeft het Uwv het besluit van 17 oktober 2018 herroepen, het bezwaar van verzoekster tegen dat besluit gegrond verklaard en de mate van arbeidsongeschiktheid van verzoekster vastgesteld op 57,91%.
7. Verzoekster heeft in hoger beroep aangevoerd dat haar beperkingen door het Uwv te laag zijn ingeschat en haar belastbaarheid te hoog. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen en te bepalen dat het Uwv met ingang van 16 augustus 2019 aan verzoekster een WGA-uitkering ter hoogte van € 2.758,75 netto per maand exclusief vakantietoeslag uitkeert. Verzoekster heeft aangevoerd dat het spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening is gelegen in het feit dat zij als gevolg van de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid door het Uwv op 16 augustus 2019 in een financiële noodsituatie zal verkeren omdat zij met ingang van deze datum in aanmerking komt voor een WGA-vervolguitkering gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van (slechts) 55 tot 65%. Verzoekster beschikt dan over onvoldoende inkomsten om haar vaste lasten te voldoen en dreigt haar woning kwijt te raken omdat zij de hypotheek niet meer kan betalen.
8. Uit de functie van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vloeit voort dat een verzoek om een voorlopige voorziening moet voldoen aan de vereisten van formele en materiële connexiteit. Niet alleen is voor een ontvankelijk verzoek om een voorlopige voorziening nodig dat tegen een besluit beroep is ingesteld bij de bestuursrechter (formele connexiteit), wat een verzoeker met zijn verzoek wil bereiken moet ook betrekking hebben op de inhoud van dat besluit (materiële connexiteit). Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 10 oktober 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3452.
9. Het verzoek om een voorlopige voorziening voldoet niet aan het materiële connexiteitsvereiste. Gelet op de inhoud van de besluiten zoals beschreven onder 5 en 6 is er geen connex verband tussen de gevorderde voorlopige voorziening en het in de bodemprocedure voorliggende geschil. De bodemprocedure ziet namelijk op de toekenning per einde wachttijd, 16 augustus 2017. De onder 5 en 6 genoemde besluiten omvatten zelfstandige beoordelingen over een andere datum en kunnen dus, anders dan verzoekster stelt, – naar het voorlopig oordeel van de Raad – niet worden meegenomen op grond van artikel 6:119 van de Awb. De omstandigheid dat verzoekster in (financiële) nood verkeert maakt het vorenstaande niet anders. Het verzoek om een voorlopige voorziening is niet‑ontvankelijk.
10. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(getekend) M.A.E. Lageweg (getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen

RB