ECLI:NL:CRVB:2019:2400

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 juli 2019
Publicatiedatum
23 juli 2019
Zaaknummer
17/5236 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake recht op ziekengeld en medisch onderzoek door Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 juli 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank Den Haag. Appellant, die zich op 9 maart 2016 ziek had gemeld met psychische en lichamelijke klachten, had eerder een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontvangen. Na een medisch onderzoek door een arts van het Uwv op 3 oktober 2016, werd vastgesteld dat appellant per 10 oktober 2016 geen recht meer had op ziekengeld op basis van de Ziektewet (ZW). Dit besluit werd door het Uwv in een later stadium bevestigd, maar appellant ging hiertegen in beroep.

De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarbij werd overwogen dat het medisch onderzoek door de artsen van het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om aan de conclusies van deze artsen te twijfelen. Appellant had een rapport van een bedrijfsarts ingediend, maar de rechtbank oordeelde dat dit rapport onvoldoende onderbouwd was en geen aanleiding gaf om het medisch oordeel van het Uwv in twijfel te trekken.

In hoger beroep herhaalde appellant zijn klachten en stelde hij dat er ten onrechte geen arbeidskundig onderzoek had plaatsgevonden. Het Uwv vroeg om bevestiging van de eerdere uitspraak. De Raad oordeelde dat het onderzoek door de artsen van het Uwv zorgvuldig was en dat er geen nieuwe medische gegevens waren die de eerdere conclusies konden ondermijnen. Het verzoek van appellant om een onafhankelijk deskundige te benoemen werd afgewezen, omdat er geen twijfel bestond over de medische beoordeling. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

17.5236 ZW

Datum uitspraak: 18 juli 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
29 juni 2017, 17/483 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.A. van de Weerd, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het Uwv heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 juni 2019. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van de Weerd. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.H.M. Visser. Tevens was aanwezig S. Markarian als tolk.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam geweest als medewerker schoonmaak voor 38 uur per week. Hij heeft zich op 9 maart 2016 ziek gemeld met psychische en lichamelijke klachten. Op dat moment ontving hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet.
1.2.
Op 3 oktober 2016 heeft appellant het spreekuur bezocht van een arts van het Uwv. Deze arts heeft appellant per 10 oktober 2016 geschikt geacht voor de laatst verrichte arbeid in de functie van medewerker schoonmaak. Hierop heeft het Uwv bij besluit van 3 oktober 2016 vastgesteld dat appellant per 10 oktober 2016 (datum in geding) geen recht meer heeft op ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW). Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 28 december 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 3 oktober 2016 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek door de artsen van het Uwv zorgvuldig en juist is verlopen. Er is rekening gehouden met de klachten van appellant en de beschikbare medische stukken zijn meegewogen. Appellant heeft een arbeidsmedisch rapport van 11 mei 2017, afkomstig van bedrijfsarts J.H. Pleiter (Pleiter) van de Landelijke Expertisebalie in geding gebracht. Dit rapport heeft de rechtbank geen aanknopingspunten geboden om te twijfelen aan het medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Pleiter heeft appellant niet zelf onderzocht en zijn conclusies over de belastbaarheid van appellant op de datum in geding zijn volgens de rechtbank onvoldoende onderbouwd en gemotiveerd.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant herhaald dat hij ernstige klachten heeft die maken dat hij niet in staat is te werken. Appellant is al lange tijd onder behandeling, maar zijn klachten worden erger. Ten onrechte heeft er geen arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Appellant is niet in staat de maatgevende arbeid te verrichten. Uit het in beroep ingebrachte arbeidsmedische expertiserapport blijkt dit ook.
3.2.
Het Uwv heeft gevraagd om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Op grond van artikel 19, vijfde lid, van de ZW wordt voor een verzekerde die geen werkgever heeft onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid.
4.2.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het onderzoek van de artsen van het Uwv zorgvuldig is geweest en dat er geen reden is voor twijfel aan de conclusies van deze artsen. De rechtbank heeft daarbij op goede gronden geconcludeerd dat uit de door appellant ingebrachte stukken niet blijkt dat de belastbaarheid van appellant door de artsen van het Uwv niet juist is ingeschat. Daarbij is terecht betrokken dat de in het rapport van de Landelijke Expertisebalie door een bedrijfsarts getrokken conclusie dat appellant op de datum in geding niet in staat was zijn arbeid te verrichten niet is onderbouwd met medische gegevens die zien op de datum in geding. Ook is niet duidelijk op welke wijze de conclusie tot stand is gekomen, terwijl de door hem ingeschakelde bedrijfsarts appellant niet heeft onderzocht.
4.3.
Ter zitting heeft appellant nog enkele medische stukken ingediend, te weten een rapport van PsyQ van 22 februari 2019 en een pagina uit het huisartsenjournaal. Deze gegevens waren al beschikbaar bij het Uwv en werpen geen ander licht op de zaak. Het rapport van PsyQ heeft geen betrekking op de datum in geding. Over de periode rond de datum in geding staat in het huisartsenjournaal slechts “kniesymptonen/klachten”. Op 30 september 2016 is een radiologisch onderzoek verricht naar de knie, alwaar geen afwijkingen zijn geconstateerd. Deze gegevens bieden geen aanknopingspunten om de beoordeling door de artsen van het Uwv onjuist te achten.
4.4.
Omdat het gaat om een hersteldmelding in het kader van de ZW was afzonderlijk onderzoek door een arbeidsdeskundige niet nodig.
4.5.
Appellant heeft ter zitting verzocht een onafhankelijk deskundige te benoemen. Omdat de daarvoor noodzakelijke twijfel ontbreekt wordt dit verzoek niet gehonoreerd.
5. De overwegingen in 4.2 tot en met 4.5 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D. Hardonk-Prins, in tegenwoordigheid van J. Smolders als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2019.
(getekend) D. Hardonk-Prins
(getekend) J. Smolders

KS