ECLI:NL:CRVB:2019:2417
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep inzake intrekking bijstandsuitkering en procesbelang
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Limburg. De appellant had bezwaar gemaakt tegen de intrekking van zijn bijstandsuitkering door het college van burgemeester en wethouders van Kerkrade, welke intrekking plaatsvond vanwege zijn detentie. Het college had het bezwaar van de appellant niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaarschrift niet voldeed aan de eisen van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard.
In hoger beroep stelde de appellant dat zijn bezwaar evident was, maar het college gaf aan dat het vakantiegeld inmiddels was uitbetaald. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het procesbelang van de appellant was komen te vervallen, omdat de blokkering van het vakantiegeld inmiddels ongedaan was gemaakt. De Raad merkte op dat de appellant in de bezwaarfase geen verzoek had gedaan om vergoeding van de kosten, waardoor deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking kwamen.
De Raad concludeerde dat er geen procesbelang meer was voor de appellant, waardoor het hoger beroep niet-ontvankelijk werd verklaard. De uitspraak benadrukt het belang van het indienen van een ondertekend bezwaarschrift en het tijdig verzoeken om vergoeding van kosten in bestuursrechtelijke procedures.