ECLI:NL:CRVB:2019:2531
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand wegens niet woonachtig zijn op het uitkeringsadres
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Midden-Nederland van 11 april 2018. De zaak betreft de intrekking van bijstand aan appellant, die volgens het dagelijks bestuur van Werk en Inkomen Lekstroom niet woonachtig was op het uitkeringsadres. Appellant ontving bijstand vanaf 17 november 2016, maar het dagelijks bestuur heeft deze bijstand per 10 augustus 2017 ingetrokken na een huisbezoek op het uitkeringsadres. Tijdens dit huisbezoek werden verschillende onregelmatigheden aangetroffen die erop wezen dat appellant niet daadwerkelijk op het uitkeringsadres woonde. Zo waren twee van de drie slaapkamers leeg en was de derde slaapkamer vol met spullen, maar ontbraken essentiële persoonlijke bezittingen zoals kleding en administratie. Appellant had voorafgaand aan het huisbezoek verklaard dat zijn kleding in een kastje lag, maar dit kastje was niet aanwezig. Ook de koelkast was nagenoeg leeg, wat niet overeenkwam met de verklaring van appellant over de aanwezige etenswaren. De Raad oordeelde dat de combinatie van de bevindingen tijdens het huisbezoek en de inconsistenties in de verklaringen van appellant voldoende bewijs vormden voor de conclusie dat appellant niet op het uitkeringsadres woonde. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees de gronden van appellant af. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de kosten.