ECLI:NL:CRVB:2019:2531

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 juli 2019
Publicatiedatum
30 juli 2019
Zaaknummer
18/2906 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstand wegens niet woonachtig zijn op het uitkeringsadres

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Midden-Nederland van 11 april 2018. De zaak betreft de intrekking van bijstand aan appellant, die volgens het dagelijks bestuur van Werk en Inkomen Lekstroom niet woonachtig was op het uitkeringsadres. Appellant ontving bijstand vanaf 17 november 2016, maar het dagelijks bestuur heeft deze bijstand per 10 augustus 2017 ingetrokken na een huisbezoek op het uitkeringsadres. Tijdens dit huisbezoek werden verschillende onregelmatigheden aangetroffen die erop wezen dat appellant niet daadwerkelijk op het uitkeringsadres woonde. Zo waren twee van de drie slaapkamers leeg en was de derde slaapkamer vol met spullen, maar ontbraken essentiële persoonlijke bezittingen zoals kleding en administratie. Appellant had voorafgaand aan het huisbezoek verklaard dat zijn kleding in een kastje lag, maar dit kastje was niet aanwezig. Ook de koelkast was nagenoeg leeg, wat niet overeenkwam met de verklaring van appellant over de aanwezige etenswaren. De Raad oordeelde dat de combinatie van de bevindingen tijdens het huisbezoek en de inconsistenties in de verklaringen van appellant voldoende bewijs vormden voor de conclusie dat appellant niet op het uitkeringsadres woonde. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees de gronden van appellant af. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de kosten.

Uitspraak

18.2906 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 11 april 2018, 17/4614 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het dagelijks bestuur van Werk en Inkomen Lekstroom (dagelijks bestuur)
Datum uitspraak: 23 juli 2019
Zitting heeft: mr. P.W. van Straalen
Griffier: D. Bakker
Ter zitting is namens appellant mr. C.R. van Stokkum verschenen. Namens het dagelijks bestuur is mr. P.C. van der Voorn verschenen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Het gaat in deze zaak om een intrekking van bijstand omdat appellant niet woonachtig was
op het uitkeringsadres.
Appellant ontving bijstand met ingang van 17 november 2016. Het dagelijks bestuur heeft de
bijstand ingetrokken met ingang van 10 augustus 2017, de datum waarop een huisbezoek
heeft plaatsgevonden aan de woning op het uitkeringsadres. Met de bevindingen tijdens dat
huisbezoek, in combinatie met de verklaring die appellant voorafgaand aan het huisbezoek
heeft afgelegd, heeft het college aannemelijk gemaakt dat appellant niet woonachtig was op
het uitkeringsadres.
Tijdens het huisbezoek bleken twee van de drie slaapkamers leeg te zijn. De derde slaapkamer
stond vol met spullen. Er stonden een matras tegen de muur en platte dozen met meubels die
nog in elkaar moeten worden gezet. In de hoek stonden twee vuilniszakken met kleding,
waarvan appellant aangaf dat dit oude kleding betrof. Andere kleding, zoals ondergoed of
sokken, was er niet, terwijl appellant daarover voorafgaand aan het gesprek wel had
verklaard. Zijn kleding zou in een bruin kastje liggen, maar dat kastje was er ook niet.
Administratie was niet aanwezig. Die lag bij de zus van appellant. Bankafschriften stonden
nog op het adres van de moeder van appellant en waren ook niet aanwezig. De koelkast was
nagenoeg leeg. In de koelkast stonden alleen een pak melk, een fles saus en een fles sambal.
In de koelkast stonden geen boter, kaas, appelsap of Vifit waarvan appellant had aangegeven
dat die er zouden staan. In de berging stond een wasmachine die het niet meer deed, terwijl
appellant voorafgaand aan het huisbezoek nog had verklaard dat hij één keer in de twee
weken de was deed.
In de woning waren weliswaar meubels aanwezig en ook was sprake van enige mate van
elektriciteitsverbruik, maar het geheel van feiten en omstandigheden zoals aangetroffen
tijdens het huisbezoek, in combinatie met het feit dat appellant voorafgaand aan het
huisbezoek een verklaring heeft afgelegd die op meerdere punten afwijkt van de feitelijk
aangetroffen situatie, duidt er op dat appellant ten tijde van het huisbezoek het zwaartepunt
van zijn persoonlijk leven niet, althans nog niet, op het uitkeringsadres had. Dat de verklaring
van appellant als gevolg van het gebruik van medicijnen niet juist zou zijn, vindt geen
grondslag in de stukken.
De gronden slagen niet. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.
Voor een veroordeling in de kosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) D. Bakker (getekend) mr. P.W. van Straalen