ECLI:NL:CRVB:2019:2561
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van de ZW-uitkering na ziekmelding en de zorgvuldigheid van het onderzoek door de verzekeringsarts
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 augustus 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. Appellante had zich op 25 augustus 2016 ziek gemeld met buikgriep en ontving ziekengeld op basis van de Ziektewet (ZW). De bedrijfsarts van haar werkgever verklaarde haar per 9 november 2016 weer geschikt voor werk, waarna het Uwv de ZW-uitkering beëindigde. Appellante voerde aan dat het onderzoek door de bedrijfsarts onzorgvuldig was en dat zij niet goed was voorgelicht over de hoorzitting in de bezwaarfase. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
De Raad oordeelde dat het Uwv appellante voldoende gelegenheid had gegeven om haar bezwaar toe te lichten, maar dat zij hier geen gebruik van had gemaakt. De Raad bevestigde dat het Uwv niet verplicht was om zelfstandig een hoorzitting te plannen, aangezien appellante niet had gereageerd op de uitnodigingen. De Raad concludeerde dat het onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van de bedrijfsarts. De in hoger beroep ingebrachte medische stukken gaven geen nieuwe informatie die de eerdere oordelen kon onderbouwen. Het verzoek van appellante om een deskundige te benoemen werd afgewezen, omdat de noodzakelijke twijfel ontbrak. Uiteindelijk werd het hoger beroep afgewezen en de eerdere uitspraak bevestigd.