ECLI:NL:CRVB:2019:2563
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering na zorgvuldige medische beoordeling door verzekeringsartsen
Op 1 augustus 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van een appellant die in hoger beroep ging tegen de beëindiging van zijn Ziektewet (ZW)-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De appellant, die eerder ziek was gemeld en een uitkering op grond van de ZW ontving, had in het verleden een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) ontvangen van een verzekeringsarts. Deze FML was opgesteld op 18 februari 2014. In de loop van de tijd had de appellant zich opnieuw ziek gemeld en was er een nieuw medisch onderzoek uitgevoerd door het Uwv. De verzekeringsarts had vastgesteld dat de appellant geschikt was voor ten minste één van de functies die eerder waren vastgesteld, wat leidde tot de beëindiging van de ZW-uitkering per 10 juni 2016.
De rechtbank Zeeland-West-Brabant had het beroep van de appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd. De rechtbank oordeelde dat de rapporten van SAP, die later waren opgesteld, onvoldoende twijfel zaaiden over de eerdere beoordeling van het Uwv. In hoger beroep voerde de appellant aan dat de rapporten van SAP meer gewicht moesten krijgen, maar de Raad oordeelde dat de eerdere FML nog steeds actueel was en dat er geen nieuwe medische stukken waren ingediend die de conclusie van de verzekeringsarts konden ondermijnen.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij werd vastgesteld dat het hoger beroep niet slaagde. De Raad concludeerde dat de beoordeling door het Uwv op een zorgvuldige wijze had plaatsgevonden en dat de appellant geschikt was voor de functie van wikkelaar, zoals eerder vastgesteld. De uitspraak werd gedaan door D. Hardonk-Prins, in tegenwoordigheid van griffier J. Smolders.