ECLI:NL:CRVB:2019:2626

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 augustus 2019
Publicatiedatum
7 augustus 2019
Zaaknummer
17/7394 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de ZW-uitkering van een filiaalmanager na ziekmelding en beoordeling door het Uwv

Op 7 augustus 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van een filiaalmanager die zich op 29 september 2014 ziek meldde met pijnklachten, vermoeidheid en psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) kende haar een Ziektewet (ZW) uitkering toe, maar beëindigde deze per 29 oktober 2015, omdat zij meer dan 65% van haar loon kon verdienen. Appellante werd niet meer geschikt geacht voor haar functie, maar wel voor andere functies. Na een nieuwe ziekmelding in 2016 en een beoordeling door een verzekeringsarts, concludeerde het Uwv dat appellante per 11 november 2016 geen recht meer had op ziekengeld. Appellante ging in beroep, maar de rechtbank Oost-Brabant verklaarde haar beroep ongegrond.

In hoger beroep voerde appellante aan dat het Uwv een te hoog opleidingsniveau had vastgesteld en dat zij om medische redenen niet geschikt was voor de functie van wikkelaar/samensteller elektronische apparatuur. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De Raad bevestigde dat de eerder geselecteerde functies passend waren en dat appellante geen nieuwe medische gegevens had overgelegd die haar stellingen konden ondersteunen. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

17.7394 ZW

Datum uitspraak: 7 augustus 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
5 oktober 2017, 17/553 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E.L. Beuving hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 juni 2019. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.E.P.J.M. Rutten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als filiaalmanager. Op 29 september 2014 heeft zij zich ziek gemeld met pijnklachten, vermoeidheid en psychische klachten. Het Uwv heeft appellante in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsgeneeskundig onderzoek en een arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 24 september 2015 de ZW-uitkering van appellante per 29 oktober 2015 beëindigd, omdat zij meer dan 65% kon verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Appellante werd niet meer in staat geacht tot het verrichten van haar arbeid als filiaalmanager, maar wel tot het vervullen van diverse andere functies.
1.3.
Het Uwv heeft appellante in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Appellante heeft zich op 24 februari 2016 opnieuw ziek gemeld met oogklachten en klachten aan handen en voeten. In verband hiermee heeft zij op
3 november 2016 het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellante per 11 november 2016 geschikt geacht voor een van de in het kader van de EZWb geselecteerde functies, namelijk de functie van wikkelaar/samensteller elektronische apparatuur. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 4 november 2016 vastgesteld dat appellante per 11 november 2016 geen recht meer heeft op ziekengeld. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 17 januari 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 13 januari 2017 ten grondslag.
2.1.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het onderzoek door het Uwv voldoende zorgvuldig is verricht. Ook heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om aan te nemen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de belastbaarheid van appellante onjuist heeft ingeschat.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het Uwv een te hoog opleidingsniveau heeft vastgesteld. Ook is appellante om medische redenen niet geschikt voor de functie van wikkelaar/samensteller elektronische apparatuur. Door haar oogklachten kan zij de kleine onderdelen, coderingen en kleurringen niet zien wat bij het monteren van deze onderdeeltjes met een pincet niet mogelijk is. De rechtbank en de verzekeringsarts bezwaar en beroep hebben dan ook onvoldoende rekening gehouden met de oogklachten.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Deze regel lijdt in dit geval in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na 52 weken ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt gangbare arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de EZWb. Het gaat daarbij om elk van deze functies afzonderlijk, zodat het voldoende is wanneer de hersteldverklaring wordt gedragen door ten minste een van de geselecteerde functies (zie de uitspraak van de Raad van 22 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1225).
4.2.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is geweest en dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellante afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat de desbetreffende gronden niet slagen. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven.
4.3.
Daar wordt het volgende aan toegevoegd. Appellante heeft ook in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens overgelegd die haar stellingen kunnen ondersteunen. In het rapport van 2 juni 2017 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk gemotiveerd dat vanwege de siccaklachten beperkingen moeten worden aangenomen op klimatologische omstandigheden. Deze beperkingen in aanmerking nemend blijkt dat in alle geselecteerde functies op deze aspecten geen kenmerkende belasting voorkomt. Er is, zoals blijkt uit de informatie van de oogarts van 23 januari 2017, eens in de veertien dagen sprake van tranen, droge ogen (prikkelend gevoel) en fotofobie. Dat daarom meer beperkingen hadden moeten worden aangenomen, zoals appellante heeft gesteld, vindt geen bevestiging in de voorhanden medische informatie. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft, onder verwijzing naar de informatie van de oogarts, voldoende gemotiveerd dat sprake is van een acceptabele/normale visus waarmee geen beperkingen zijn aan te nemen op lezen, schrijven, computerwerk en autorijden. De hogerberoepsgrond dat appellante in verband met haar oogklachten niet in staat is de functie van wikkelaar/samensteller elektronische apparatuur te verrichten slaagt daarom niet.
4.4.
Onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de Raad (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2015:293) wordt de rechtbank ook gevolgd in het oordeel dat de passendheid van de eerder geselecteerde functies niet meer ter beoordeling staat. De grond van appellante dat het Uwv een te hoog opleidingsniveau heeft vastgesteld, slaagt dan ook niet. Dit betekent dat geen eerder geselecteerde functies zijn aan te wijzen waar appellante niet geschikt voor is te achten, zodat het Uwv op goede gronden de ZW-uitkering van appellante met ingang van 11 november 2016 heeft beëindigd.
5. De overwegingen in 4.2 tot en met 4.4 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van M. Graveland als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 augustus 2019.
(getekend) A.T. de Kwaasteniet
(getekend) M. Graveland

TM