Uitspraak
17.5858 WIA
OVERWEGINGEN
WGA-loonaanvullingsuitkering.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante, die zich op 21 maart 2014 ziek meldde met psychische en lichamelijke klachten. Appellante ontving aanvankelijk een uitkering op grond van de Werkloosheidswet, maar na afloop van de wachttijd werd haar een loongerelateerde WGA-uitkering op basis van de Wet WIA toegekend, met een vastgestelde arbeidsongeschiktheid van 100%. Na een herbeoordeling door het Uwv, waarbij een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige betrokken waren, werd de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 48,38%. Dit besluit werd door appellante bestreden, wat leidde tot een rechtszaak tegen het Uwv.
De rechtbank Gelderland verklaarde het beroep van appellante ongegrond, met de overweging dat er geen aanleiding was om aan de juistheid van de medische rapporten te twijfelen. Appellante had geen medische gegevens ingebracht die een verdergaande urenbeperking konden onderbouwen. In hoger beroep voerde appellante aan dat haar beperkingen niet correct waren vastgesteld en dat niet alle door het Uwv geselecteerde functies passend waren. Het Uwv verdedigde de eerdere uitspraak.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de medische rapporten betrouwbaar waren en dat de vastgestelde belastbaarheid van appellante niet overschreden werd door de geselecteerde functies. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde. De uitspraak werd openbaar gedaan op 7 augustus 2019.