Op 8 augustus 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellant tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, waarin zijn beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond was verklaard. Het Uwv had vastgesteld dat appellant per 8 februari 2016 geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij in staat werd geacht om meer dan 65% van zijn oude loon te verdienen. Appellant, die zich had ziek gemeld met gewrichtsklachten en vermoeidheid, betwistte deze inschatting en stelde dat zijn beperkingen onvoldoende waren erkend.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de inschatting van de belastbaarheid van appellant. De Raad bevestigde dat de geselecteerde functie van wikkelaar, die appellant in staat stelde om te werken zonder zijn belastbaarheid te overschrijden, passend was. De Raad concludeerde dat de door appellant overgelegde medische informatie geen aanleiding gaf om de eerdere besluiten van het Uwv te herzien. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van appellant werd afgewezen.
De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig medisch onderzoek en de rol van de verzekeringsarts in het vaststellen van de geschiktheid voor arbeid na ziekte. De Raad concludeerde dat er geen reden was om een deskundige te benoemen, aangezien de beoordeling van de verzekeringsarts voldoende was onderbouwd en geen twijfel deed rijzen over de juistheid van de conclusie.