Uitspraak
17.3732 WIA
OVERWEGINGEN
WIA-uitkering.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 augustus 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. Appellante, die zich op 21 september 2012 ziek meldde vanwege fysieke en psychische klachten, had een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering. De verzekeringsarts concludeerde dat appellante niet voldeed aan de voorwaarden voor een urenbeperking en dat zij geschikt was voor bepaalde voorbeeldfuncties. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat de klachten van appellante op een deugdelijke manier waren beoordeeld. Appellante was het niet eens met deze beslissing en stelde dat onvoldoende rekening was gehouden met haar psychische klachten en vermoeidheid.
In hoger beroep heeft appellante opnieuw medische informatie ingediend ter ondersteuning van haar standpunt dat zij meer beperkt is dan vastgesteld. De Raad heeft de argumenten van appellante overwogen, maar oordeelde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellante met ingang van 19 september 2015 geen recht had op een WIA-uitkering, omdat haar arbeidsongeschiktheid minder dan 35% was. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en dat er geen aanleiding was om een deskundige te benoemen. De conclusie was dat de voorbeeldfuncties voor appellante medisch gezien geschikt waren, en het hoger beroep werd afgewezen.
De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling in het kader van arbeidsongeschiktheid en uitkeringsrecht.