ECLI:NL:CRVB:2019:2681

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 augustus 2019
Publicatiedatum
9 augustus 2019
Zaaknummer
17/3732 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en WIA-uitkering in hoger beroep

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 augustus 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. Appellante, die zich op 21 september 2012 ziek meldde vanwege fysieke en psychische klachten, had een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering. De verzekeringsarts concludeerde dat appellante niet voldeed aan de voorwaarden voor een urenbeperking en dat zij geschikt was voor bepaalde voorbeeldfuncties. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat de klachten van appellante op een deugdelijke manier waren beoordeeld. Appellante was het niet eens met deze beslissing en stelde dat onvoldoende rekening was gehouden met haar psychische klachten en vermoeidheid.

In hoger beroep heeft appellante opnieuw medische informatie ingediend ter ondersteuning van haar standpunt dat zij meer beperkt is dan vastgesteld. De Raad heeft de argumenten van appellante overwogen, maar oordeelde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellante met ingang van 19 september 2015 geen recht had op een WIA-uitkering, omdat haar arbeidsongeschiktheid minder dan 35% was. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en dat er geen aanleiding was om een deskundige te benoemen. De conclusie was dat de voorbeeldfuncties voor appellante medisch gezien geschikt waren, en het hoger beroep werd afgewezen.

De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling in het kader van arbeidsongeschiktheid en uitkeringsrecht.

Uitspraak

17.3732 WIA

Datum uitspraak: 7 augustus 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
4 april 2017, 16/4335 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. D. Gürses, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend, met daarbij een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 juli 2019. Voor appellante is verschenen mr. Gürses. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.K. Affia.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als medisch secretaresse. Op 21 september 2012 heeft zij zich ziek gemeld wegens fysieke en psychische klachten.
1.2.
Naar aanleiding van een aanvraag van appellante om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft een verzekeringsarts medisch onderzoek verricht, waarvan hij op 7 juli 2015 rapport heeft opgemaakt. Op basis van zijn onderzoeksbevindingen en ontvangen informatie van de psychiater en psycholoog is hij ervan uitgegaan dat bij appellante sprake is van fibromyalgie en een aanpassingsstoornis met depressieve kenmerken. De pijnklachten kunnen niet volledig geobjectiveerd worden. Als gevolg van de combinatie van de aandoeningen wordt appellante beperkt geacht voor fysiek zwaar werk en voor stresserend werk. De verzekeringsarts heeft de beperkingen voor het verrichten van arbeid vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van
7 juli 2015. Aansluitend heeft een arbeidsdeskundige appellante geschikt bevonden voor een aantal geselecteerde voorbeeldfuncties en een mate van arbeidsongeschiktheid berekend van minder dan 35%. Bij besluit van 16 september 2015 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante met ingang van 19 september 2015 (datum in geding) geen recht heeft op een
WIA-uitkering.
1.3.
Bij besluit van 16 juni 2016 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellante tegen het besluit van 16 september 2015 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Aan dit besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is verricht en dat de door appellante naar voren gebrachte klachten op deugdelijke en kenbare wijze bij de medische beoordeling zijn betrokken. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep overtuigend heeft gemotiveerd waarom de door appellante ingediende medische informatie geen aanleiding geeft voor het aannemen van een urenbeperking of anderszins aanpassing van de FML. Gelet hierop heeft de rechtbank geen reden gezien om een onafhankelijke deskundige te benoemen. Naar het oordeel van de rechtbank moet appellante op de datum in geding in staat worden geacht de voor haar geselecteerde functies te vervullen.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat onvoldoende rekening is gehouden met haar psychische klachten en vermoeidheidsklachten. Appellante acht zich meer beperkt ten aanzien van persoonlijk en sociaal functioneren en is niet in staat is om hele dagen te werken. Appellante heeft haar verzoek om een deskundige te benoemen herhaald. Zij heeft opnieuw verwezen naar de informatie van de behandelend sector, waaronder de verklaring van de behandelend psycholoog P.A. Croese van 7 augustus 2015, die appellante beperkt belastbaar acht in uren. In hoger beroep heeft appellante medische stukken ingediend ter onderbouwing van haar standpunt dat zij meer beperkt is.
3.2.
Het Uwv heeft de Raad verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Tussen partijen is in geschil of het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellante met ingang van 19 september 2015 geen recht heeft op een WIA-uitkering, omdat de mate van haar arbeidsongeschiktheid minder is dan 35%.
4.2.
De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat het medisch onderzoek op een zorgvuldige wijze is verlopen. De verzekeringsarts heeft dossierstudie verricht, anamnese afgenomen, dagverhaal uitgevraagd en appellante medisch onderzocht op het spreekuur waarbij de psychische diagnostiek en informatie daarover inzichtelijk is betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellante gezien op het spreekuur en de in bezwaar verkregen informatie van de behandelend sector in zijn onderzoek betrokken. Er zijn geen aanknopingspunten waaruit afgeleid kan worden dat de verzekeringsartsen bij de beoordeling van de medische situatie van appellante gegevens hebben gemist.
4.3.
Terecht heeft de rechtbank geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de medische beperkingen van appellante tot het verrichten van arbeid heeft onderschat. Bij het vaststellen van de functionele mogelijkheden heeft een verzekeringsarts de (medische) voorgeschiedenis en de actuele psychische en sociale situatie van appellante beschreven zoals die naar voren komt in de aanwezige informatie en bij onderzoek is vastgesteld. Er is geen aanleiding te oordelen dat de verzekeringsarts daarbij van belang zijnde aspecten heeft gemist. Bij het vaststellen van de belastbaarheid is de verzekeringsarts ervan uitgegaan dat appellante beperkt is voor fysiek zwaar werk en het hanteren van stressvolle situaties. Appellante is aangewezen op werkzaamheden zonder grote tijdsdruk, met duidelijke structuur en overzichtelijke taken. In het werk mag geen sprake zijn van grote verantwoordelijkheid of conflictsituaties. Deze beperkingen heeft de verzekeringsarts vastgelegd in een FML van 7 juli 2015. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft, zoals uit het rapport van 15 juni 2016 blijkt, op grond van eigen onderzoek en de in bezwaar overgelegde informatie, waaronder een brief psycholoog Croese van 7 augustus 2015, geen reden gezien om de FML te wijzigen. Onder verwijzing naar de Standaard duurbelastbaarheid in arbeid heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep afdoende geconcludeerd dat appellante niet voldoet aan de voorwaarden voor het stellen van een urenbeperking.
4.4.
In reactie op de door appellante in hoger beroep ingediende medische informatie, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gerapporteerd dat deze stukken niet zien op de situatie van appellante op de datum in geding en dat uit deze stukken geen nieuwe medisch inhoudelijke aspecten naar voren komen. Deze conclusie kan worden onderschreven.
4.5.
Omdat er geen twijfel is over de juistheid van de medische beoordeling, is er geen aanleiding een deskundige te benoemen.
4.6.
Uitgaande van de juistheid van de opgestelde FML wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat de voorbeeldfuncties voor appellante in medisch opzicht geschikt zijn. De stelling van appellante dat de functie Inpakker koekjes (SBC-code 111190) niet passend is omdat uit de functieomschrijving volgt dat er sprake is van een hoog handelingstempo, slaagt niet aangezien appellante niet beperkt is geacht op de items 1.7 ‘hoog handelingstempo’ en
1.9.8 ‘
werk waarin een hoog handelingstempo vereist is’ van de FML.
4.7.
Gelet op de overwegingen 4.1 tot en met 4.6 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van W.M. Swinkels als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 augustus 2019.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) W.M. Swinkels

KS