ECLI:NL:CRVB:2019:2691
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering van bijstandsuitkering wegens niet-gemelde inkomsten uit kasstortingen en bijschrijvingen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant ontving bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) en de Participatiewet (PW). Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam had de bijstand over een bepaalde periode herzien en een bedrag van € 23.250,- teruggevorderd, omdat de appellant niet had gemeld dat er kasstortingen en bijschrijvingen op zijn bankrekening hadden plaatsgevonden. Deze bedragen, in totaal € 23.990,-, werden door het college als inkomsten aangemerkt, wat leidde tot een te hoge bijstandsverlening.
De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. In hoger beroep voerde de appellant aan dat de bijschrijvingen en kasstortingen niet als inkomsten konden worden aangemerkt, omdat het om geleend geld van vrienden en familie ging. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat kasstortingen en bijschrijvingen op de bankrekening van een bijstandsontvanger in beginsel als middelen moeten worden beschouwd, ongeacht of het om leningen gaat. De Raad verwees naar eerdere rechtspraak die bevestigde dat dergelijke bedragen als inkomen worden aangemerkt.
De appellant had ook aangevoerd dat de terugvordering niet juist was, maar de Raad oordeelde dat hij geen controleerbare gegevens had overlegd om zijn stellingen te onderbouwen. De Centrale Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd in het openbaar gedaan en is gebaseerd op de overwegingen die in het proces-verbaal zijn vastgelegd.