Uitspraak
18 3758 PW
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
27 jaar. Dat sprake is van een belastend besluit doet daaraan niet af. Wel zal de bijstandverlenende instantie bij beëindiging of intrekking van de bijstand op grond van de scholingsplicht moeten bezien, indien daarvoor in het individuele geval aanleiding bestaat, of zodanige belemmeringen voor de invulling van die verantwoordelijkheid bestaan dat beëindiging of intrekking van de bijstand (nog) niet is aangewezen. Het dagelijks bestuur heeft onderzocht of een dergelijke belemmering zich voordoet in het geval van appellant door advies aan VSV te vragen en meerdere gesprekken met appellant te voeren. Volgens het rapport van VSV wordt appellant toelaatbaar geacht voor een niveau vier opleiding. Volgens appellant is dit slechts een theoretische mogelijkheid en is het praktisch gezien voor hem niet haalbaar om een dergelijke opleiding te volgen. Appellant heeft die stelling echter niet met objectieve en verifieerbare stukken onderbouwd. Appellant heeft in het gesprek met VSV te kennen gegeven dat hij vanwege zijn ADHD niet de rust heeft om vijf dagen per week in de schoolbanken te zitten, maar hij heeft geen medische stukken overgelegd waaruit dit blijkt. Ook heeft appellant niet met stukken onderbouwd dat de taal voor hem een beletsel zou vormen. Met de verklaring van zijn bewindvoerder dat appellant tweemaal een
MBO-opleiding heeft afgebroken en hij (nog) niet in staat is de verantwoordelijkheid te nemen die bij het volgen van een BOL-opleiding hoort, is onvoldoende onderbouwd dat appellant geen BOL-opleiding zou kunnen volgen. Dat de bewindvoerder ook werkzaam is als docent in het MBO, zoals appellanten hebben aangevoerd, doet daaraan niet af. Voorts heeft appellant niet onderbouwd dat hij geen studieschuld kan aangaan in verband met de bewindvoering. Dat appellant de voorkeur gaf aan een BBL-opleiding en dat hij naar zijn zeggen er niets aan kon doen dat die opleiding niet doorging, betekent niet dat appellant aan zijn verplichtingen heeft voldaan. Hij had zich voor meerdere opleidingen kunnen inschrijven om de kans te vergroten dat hij ook daadwerkelijk in het schooljaar 2016/2017 aan een opleiding kon gaan deelnemen. Dat hij dat niet heeft gedaan komt voor zijn rekening en risico.
18 tot 23 jaar zonder startkwalificatie te begeleiden, heeft niets voor appellant gedaan. Deze beroepsgrond slaagt niet. Het college heeft toepassing gegeven aan de uitsluitingsgrond van artikel 13, tweede lid, aanhef en onder c, van de PW. Voor de door appellant gewenste belangenafweging is, vanwege het dwingendrechtelijk karakter van de uitsluitingsgrond, geen ruimte. De vraag of het RMC heeft verzuimd om appellant als voortijdig schoolverlater begeleiding aan te bieden valt buiten de omvang van het geding dat hier aan de orde is.