ECLI:NL:CRVB:2019:2720
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante in het kader van de WIA
In deze zaak gaat het om de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante, die zich op 10 september 2008 ziek meldde met rugklachten en psychische klachten. Na een herbeoordeling door het Uwv, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid op 3,54% werd vastgesteld, werd haar WGA-uitkering per 25 december 2014 beëindigd. Appellante ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank verklaarde haar beroep ongegrond. In hoger beroep voerde appellante aan dat haar psychische belastbaarheid niet correct was vastgesteld en dat er meer beperkingen moesten worden aangenomen. De Centrale Raad van Beroep heeft een onafhankelijke deskundige ingeschakeld, die concludeerde dat er op de datum in geding geen aanleiding was om aanvullende beperkingen op te nemen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 28 april 2015. De Raad oordeelde dat het Uwv op goede gronden was uitgegaan van de in de FML aangenomen beperkingen en dat appellante in staat was de voorbeeldfuncties te verrichten. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van appellante ongegrond.