ECLI:NL:CRVB:2019:2763
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstandsuitkeringen op basis van woonplaats en maatschappelijke binding
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 augustus 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Midden-Nederland van 31 januari 2018. De zaak betreft de intrekking van algemene en bijzondere bijstand van een appellante die bij haar moeder in Amsterdam woonde, terwijl zij in Almere stond ingeschreven. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij werd vastgesteld dat de appellante van 27 september 2016 tot en met 6 februari 2017 niet op het opgegeven adres in Almere woonde. De Raad oordeelde dat de appellante geen recht had op bijstand, omdat haar maatschappelijke leven zich in Amsterdam afspeelde. Dit werd onderbouwd door verklaringen van de appellante zelf, die aangaf dat zij door de week met haar kinderen bij haar moeder in Amsterdam verbleef, en door de omstandigheden van de woning in Almere, die nog niet ingericht was. De Raad concludeerde dat de intentie van de appellante om in Almere te wonen niet voldoende was om recht op bijstand te rechtvaardigen. Het hoger beroep werd afgewezen en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.