ECLI:NL:CRVB:2019:2763

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 augustus 2019
Publicatiedatum
21 augustus 2019
Zaaknummer
18/1652 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsuitkeringen op basis van woonplaats en maatschappelijke binding

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 augustus 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Midden-Nederland van 31 januari 2018. De zaak betreft de intrekking van algemene en bijzondere bijstand van een appellante die bij haar moeder in Amsterdam woonde, terwijl zij in Almere stond ingeschreven. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij werd vastgesteld dat de appellante van 27 september 2016 tot en met 6 februari 2017 niet op het opgegeven adres in Almere woonde. De Raad oordeelde dat de appellante geen recht had op bijstand, omdat haar maatschappelijke leven zich in Amsterdam afspeelde. Dit werd onderbouwd door verklaringen van de appellante zelf, die aangaf dat zij door de week met haar kinderen bij haar moeder in Amsterdam verbleef, en door de omstandigheden van de woning in Almere, die nog niet ingericht was. De Raad concludeerde dat de intentie van de appellante om in Almere te wonen niet voldoende was om recht op bijstand te rechtvaardigen. Het hoger beroep werd afgewezen en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

18.1652 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 31 januari 2018, 17/3321 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Almere (college)
Datum uitspraak: 13 augustus 2019
Zitting heeft: mr. J.N.A. Bootsma
Griffier: S. Slaats
Appellante en haar advocaat mr. J.C.R. de Lyon zijn verschenen. Namens het college is
W.M. Haitjema verschenen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak.
Dit betekent dat de intrekking van algemene bijstand en bijzondere bijstand voor bewindvoerderskosten van 27 september 2016 tot en met 6 februari 2017 en van woonkosten over vier dagen klopt. De intrekking van bijzondere bijstand voor inrichtingskosten heeft het college ingetrokken.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Uit de concrete feiten en omstandigheden is gebleken dat appellante van 27 september 2016 tot en met 6 februari 2017 niet woonde op het opgegeven adres in [woonplaats] , maar nog bij haar moeder in Amsterdam. Het centrum van haar maatschappelijk leven was niet in [woonplaats] , zodat zij tegenover de gemeente Almere geen recht had op algemene en bijzondere bijstand (artikel 40 Participatiewet).
Appellante heeft zelf verklaard dat zij door de week met haar drie kinderen bij haar moeder in Amsterdam was. De twee oudsten gingen daar naar school, het consultatiebureau voor de jongste was in Amsterdam, net als de huisarts, en de meeste pintransacties deed appellante in Amsterdam. De woning in [woonplaats] was nog niet ingericht, er stonden onuitgepakte verhuisdozen, de ramen waren afgeplakt, er kon nog niet worden gekookt, de twee aanwezige matrassen en beddengoed waren in plastic verpakt.
Dat appellante door complicaties bij de bevalling en ziekte van de baby later is verhuisd dan zij van plan was en al wel huur betaalde, in [woonplaats] stond ingeschreven, daar in de weekenden regelmatig was en de intentie had om daar te gaan wonen, kan niet leiden tot een andere conclusie. Dat appellante nog niet in [woonplaats] woonde blijkt ook uit de verklaringen van de buren die zij zelf in hoger beroep heeft overgelegd.
Het hoger beroep slaagt niet.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) S. Slaats (getekend) mr. J.N.A. Bootsma