ECLI:NL:CRVB:2019:2898

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 september 2019
Publicatiedatum
3 september 2019
Zaaknummer
17/8197 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Stehouwer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de opgelegde boete wegens niet gemelde werkzaamheden en ontvangen ziekengeld onder de Participatiewet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 september 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. Appellante ontving bijstand op grond van de Participatiewet (PW) en heeft in de periode van 14 maart 2016 tot en met 31 mei 2016 geen melding gemaakt van haar inkomsten uit arbeid en ziekengeld. Het college van burgemeester en wethouders van Bronckhorst heeft daarop de bijstand van appellante ingetrokken en een boete opgelegd van € 2.510,19. Na bezwaar is de boete verlaagd naar € 1.255,-, waarbij het college uitging van normale verwijtbaarheid.

De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante betoogd dat zij de inlichtingenverplichting niet heeft geschonden, omdat [organisatie], waar zij werkzaamheden verrichtte, een door het college ingeschakeld re-integratiebureau was. De Raad oordeelt echter dat appellante zelf verantwoordelijk was voor het melden van haar inkomsten en dat het college niet kan worden verweten dat zij niet op de hoogte was van de situatie. De Raad bevestigt dat de opgelegde boete evenredig is, gezien de normale verwijtbaarheid van appellante.

De Raad komt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de aangevallen uitspraak. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen, en er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak is openbaar gedaan op 3 september 2019.

Uitspraak

17 8197 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Datum uitspraak: 3 september 2019
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
10 november 2017, 17/1510 (aangevallen uitspraak), en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Bronckhorst (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. G.J. de Kaste, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend en een nader stuk overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 augustus 2019. Appellante is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. F.L. M . Vossen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontving bijstand op grond van de Participatiewet (PW) naar de norm voor een alleenstaande. Appellante is op 14 maart 2016 gestart met werkzaamheden bij [organisatie] ( [organisatie] ). Haar contract met [organisatie] is per 6 april 2016 geëindigd en zij heeft vervolgens ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW) ontvangen. Tijdens een gesprek op 7 juni 2016 tussen een medewerker van de gemeente Bronckhorst en appellante in het kader van een jaarlijks heronderzoek is gebleken dat appellante geen melding had gemaakt van haar inkomsten uit arbeid en ziekengeld. Het college heeft vervolgens bij besluit van 19 juli 2016 de bijstand van appellante met ingang van 14 maart 2016 ingetrokken en de over de periode van
14 maart 2016 tot en met 31 mei 2016 verstrekte bijstand tot een bedrag van € 2.510,19 van appellante teruggevorderd, op de grond dat appellante de op haar rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden door niet te melden dat zij in die periode inkomsten uit arbeid en ziekengeld op grond van de ZW heeft ontvangen en deze inkomsten hoger zijn dat de voor haar geldende bijstandsnorm. Appellante heeft tegen het besluit van 19 juli 2016 geen bezwaar gemaakt.
1.2.
Bij besluit van 14 november 2016 heeft het college aan appellante een boete opgelegd van € 2.510,19.
1.3.
Bij besluit van 13 februari 2017 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellante tegen het besluit van 14 november 2016 gegrond verklaard en de hoogte van de boete verlaagd naar € 1.255,-. Het college is daarbij uitgegaan van normale verwijtbaarheid.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 18a van de PW legt het college een bestuurlijke boete op van ten hoogste het benadelingsbedrag indien de belanghebbende de inlichtingenverplichting heeft geschonden. Voor een weergave van de relevante wetgeving en beoordeling van de evenredigheid van een bestuurlijke boete wordt verwezen naar de overwegingen 5.1 tot en met 5.11 van de uitspraak van 11 januari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:12, met dien verstande dat de tekst van artikel 18a van de PW en van de artikelen 2 en 2a van het Boetebesluit socialezekerheidswetten, zoals deze per 1 januari 2017 luiden, van toepassing is.
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat appellante in de periode van 14 maart 2016 tot en met 31 mei 2016 inkomsten uit arbeid en ziekengeld op grond van de ZW heeft ontvangen. Evenmin is in geschil dat appellante hiervan geen melding heeft gemaakt bij het college.
4.3.
Appellante heeft aangevoerd dat zij de inlichtingenverplichting niet heeft geschonden.
[organisatie] is een door het college ingeschakeld re-integratiebureau, zodat appellante mocht veronderstellen dat het college bekend was met de omstandigheid dat zij bij [organisatie] werkzaamheden verrichtte. Dat de communicatie tussen [organisatie] en het college niet goed verliep, mag appellante niet worden tegengeworpen. Verder had het college na raadpleging van informatiesystemen kunnen weten dat zij ziekengeld op grond van de ZW ontving.
4.4.
Voor zover al sprake zou zijn van een situatie waarin vanuit [organisatie] aan het college zou zijn gemeld dat appellante bij [organisatie] arbeid verrichtte, ontslaat dit appellante niet van de verplichting om daarvan en van de uit die arbeid ontvangen inkomsten zelf onverwijld bij het college melding te maken. De stelling van appellante dat het college op de hoogte kon zijn van de omstandigheid dat zij ziekengeld ontving door het raadplegen van de eigen informatiesystemen, doet niet af aan de op appellante rustende verplichting hiervan direct uit eigen beweging bij het college melding te maken. Voor zover dit betoog van appellante moet worden opgevat als een beroep op de Regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 22 maart 2017 tot vaststelling van de uitzondering van de inlichtingenplicht (Stcrt. 2017, 17689; Regeling), kan dit appellante niet baten. Deze Regeling was ten tijde van de onderhavige besluitvorming nog niet in werking getreden, zodat appellante op de toepassing daarvan reeds om die reden geen beroep kan doen. Bovendien is het ontvangen van een andere uitkering in deze Regeling niet uitgezonderd van de inlichtingenverplichting.
4.5.
Uit 4.4 volgt dat appellante de op haar rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden door geen melding te maken van de ontvangst van inkomsten uit werkzaamheden bij [organisatie] en het ziekengeld op grond van de ZW. Het college was daarom in beginsel gehouden met toepassing van artikel 18a van de PW een boete op te leggen.
4.6.
Appellante heeft aangevoerd dat de boete niet evenredig is, omdat zij op grond van communicatiestoornis tussen [organisatie] en het college verminderd verwijtbaar is. Deze grond slaagt niet, alleen al omdat deze grond niet met objectieve en verifieerbare gegevens is onderbouwd. De Raad gaat wat betreft de verwijtbaarheid uit van normale verwijtbaarheid, zodat in dit geval in beginsel een boete van 50% van het benadelingsbedrag is aangewezen. Dat betekent dat in het geval van appellante de opgelegde boete evenredig is.
4.7.
Uit 4.1 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Gelet hierop bestaat voor een veroordeling tot schadevergoeding geen grond. Het verzoek daartoe zal dan ook worden afgewezen.
5. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door A. Stehouwer, in tegenwoordigheid van S.H.H. Slaats als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 september 2019.
(getekend) A. Stehouwer
(getekend) S.H.H. Slaats