ECLI:NL:CRVB:2019:2903

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 september 2019
Publicatiedatum
4 september 2019
Zaaknummer
17/5427 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WGA-loonaanvullingsuitkering en medische beoordeling door Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 september 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant, die als heftruckchauffeur werkte, was sinds 3 oktober 2006 arbeidsongeschikt door psychische klachten en ontving een WGA-loonaanvullingsuitkering. In 2016 heeft het Uwv zijn uitkering beëindigd, omdat zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 35% was vastgesteld. Appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde zijn bezwaren ongegrond. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, wat appellant in hoger beroep aanvecht.

De Raad heeft in zijn beoordeling bevestigd dat het medische onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv voldoende zorgvuldig is geweest en dat de beperkingen van appellant correct zijn vastgesteld. Appellant voerde aan dat zijn beperkingen waren onderschat, maar de Raad oordeelde dat hij geen nieuwe medische stukken had overgelegd die aanleiding gaven tot twijfel aan de eerdere oordelen. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de geselecteerde functies voor appellant geschikt waren en dat de belasting in deze functies zijn belastbaarheid niet overschreed. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af, evenals de proceskosten.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig medisch onderzoek en de rol van de verzekeringsartsen in het vaststellen van arbeidsongeschiktheid. De Raad heeft de eerdere oordelen van de rechtbank onderschreven en het hoger beroep van appellant afgewezen.

Uitspraak

17.5427 WIA

Datum uitspraak: 4 september 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
4 juli 2017, 17/378 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[werkgeefster] (werkgeefster)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R. Akkaya, advocaat, hoger beroep ingesteld en een nader stuk ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 juli 2019. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.J.H. Maas. Werkgeefster is niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als heftruckchauffeur gedurende gemiddeld 28,2 uur per week. Op 3 oktober 2006 is hij uitgevallen wegens psychische klachten. Het Uwv heeft appellant met ingang van 30 september 2008 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 100%. Sinds 30 december 2009, met een onderbreking van 7 mei 2014 tot 20 januari 2015, ontvangt appellant een
WGA-loonaanvullingsuitkering.
1.2.
In 2016 heeft een herbeoordeling plaatsgevonden van de arbeidsongeschiktheid van appellant. Bij besluit van 22 maart 2016 heeft het Uwv de WGA-loonaanvullingsuitkering van appellant per 23 mei 2016 beëindigd, omdat zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 35% bedroeg. Hij is volgens het Uwv niet meer geschikt voor zijn werk als heftruckchauffeur, maar wel voor andere functies. Aan dit besluit liggen een rapport van een verzekeringsarts van 4 maart 2016, een Functionele Mogelijkhedenlijst van 4 maart 2016 en een rapport van een arbeidsdeskundige van 18 maart 2016 ten grondslag.
1.3.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 22 maart 2016. Bij beslissing op bezwaar van 22 december 2016 (bestreden besluit) heeft het Uwv de bezwaren van appellant tegen het besluit van 22 maart 2016 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 29 november 2016 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 19 december 2016 ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank, kort samengevat, overwogen dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest. De primaire verzekeringsarts heeft appellant op het spreekuur gezien en onderzocht en daarnaast dossieronderzoek verricht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft eveneens dossieronderzoek verricht en appellant op de hoorzitting gezien. De rechtbank heeft geen aanleiding om te oordelen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanvullend onderzoek had moeten verrichten. De rechtbank heeft daarnaast geoordeeld dat er geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat de verzekeringsartsen de belastbaarheid van appellant niet juist hebben ingeschat. Met de subjectief door appellant ervaren klachten kan geen rekening gehouden worden omdat slechts indien de klachten zijn terug te voeren op enige, objectief medisch aantoonbare ziekte of gebrek dit leidt tot het aannemen van beperkingen. Verder ziet de rechtbank ook geen grond voor het oordeel dat de geselecteerde functies niet geschikt zijn voor appellant.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte niet heeft onderkend dat zijn beperkingen zijn onderschat. Appellant heeft gesteld dat hij al jaren psychische klachten heeft en ook lichamelijk, als gevolg van een auto-ongeluk op
21 augustus 2015, verdergaand beperkt is dan door de verzekeringsartsen van het Uwv is vastgesteld.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Met juistheid heeft de rechtbank overwogen dat het medische onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv voldoende zorgvuldig is geweest en dat de beperkingen van appellant juist zijn vastgesteld. In hoger beroep heeft appellant de in eerdere fasen van de procedure naar voren gebrachte gronden en argumenten in essentie herhaald. Deze hebben de Raad niet tot een ander oordeel gebracht dan het in de aangevallen uitspraak neergelegde oordeel van de rechtbank. Het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die de rechtbank tot dit oordeel hebben geleid worden onderschreven. In hoger beroep heeft appellant geen nieuwe (medische) stukken overgelegd die aanleiding geven voor twijfel aan het oordeel van de rechtbank.
4.2.
Uitgaande van de juistheid van de bij appellant vastgestelde medische beperkingen heeft de rechtbank op goede gronden geoordeeld dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende heeft gemotiveerd dat de in de geselecteerde functies voorkomende belasting de belastbaarheid van appellant niet overschrijdt en dat appellant in staat moet worden geacht deze functies te vervullen.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd. Voor toewijzing van het verzoek om schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente is bij deze uitkomst geen plaats.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van wettelijke rente af.
Deze uitspraak is gedaan door S. Wijna, in tegenwoordigheid van R.H. Budde als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 september 2019.
(getekend) S. Wijna
(getekend) R.H. Budde
md