ECLI:NL:CRVB:2019:2936
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Schadevergoeding en proceskostenvergoeding in hoger beroep tegen het Uwv
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen een beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot de WIA. De Raad voor de Rechtspraak heeft op 5 september 2019 uitspraak gedaan. Tijdens de zitting op 2 december 2016 was appellante aanwezig, bijgestaan door haar advocaat mr. M.H.J. van Geffen. Het Uwv werd vertegenwoordigd door F.M.J. Eijmael. De Raad heeft het onderzoek heropend en deskundigenrapporten laten inbrengen. Op 7 januari 2019 heeft het Uwv een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen, waarop appellante haar hoger beroep op 20 maart 2019 heeft ingetrokken, maar wel verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
De Raad heeft vastgesteld dat de procedure van ontvangst van het bezwaarschrift op 21 december 2012 tot de intrekking van het hoger beroep op 20 maart 2019 in totaal zes jaar en drie maanden heeft geduurd, wat meer is dan de redelijke termijn van vier jaar. Dit leidde tot een schadevergoeding van € 2.500,- voor appellante, die door de Staat der Nederlanden moet worden vergoed. Daarnaast is het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 3.877,99. De Raad heeft ook de wettelijke rente toegewezen, die moet worden berekend volgens eerdere uitspraken.
De uitspraak benadrukt de verplichting van bestuursorganen om tijdig te handelen en de gevolgen van vertraging in de procedure voor de betrokken partijen. De Raad heeft de Staat der Nederlanden en het Uwv in verschillende kosten veroordelen, wat de verantwoordelijkheid van de overheid in dergelijke zaken onderstreept.